RATIONEEL EN IRRATIONEEL

voor de bewering, dat in alle richtingen van het hedendaagsche geestesleven het irrationeele aan het rationeele den voorrang betwist.

„De vraag rijst dus, of de ideologische woordvoerders van den opstand tegen de Rede in de staatkunde gelijk hebben met hun bewering, dat de rationalistische beschaving al dien tijd den verkeerden weg is gegaan en gedoemd is tot vernietiging. Zij, die de leuzen van den dag verkondigen, houden natuurlijk vol, dat de Rede eens en voorgoed is verslagen en dat wij den dageraad beleven van een nieuwe heerschappij van mystiek, instinct en scheppingskracht. Wie de Geschiedenis kent, zal echter op zijn hoede wezen tegen zulk generaliseeren. Want zoo de beschavingsgeschiedenis geleerd heeft, dat de wereld nooit geheel en al door de Rede is geleid, zij heeft ons ook doen inzien, dat tot dusver geen ware beschaving heeft bestaan zonder krachtigen rationalistischen inslag."

Miller doet uitkomen, dat het Christendom, indien het had vastgehouden aan zijn oorspronkelijke onvoorwaardelijke verwerping van de Rede, aan het credo quia absurdum van Tertullianus, zou zijn verloopen in een onbeduidende secte, zooals er zoo veel zijn. Reeds met Augustinus ging de christelijke leer veel overnemen van de klassieke rationalistische wijsbegeerte en daarmede begon de ontwikkeling van de christelijke beschaving van het Westen. Van eeuw tot eeuw heeft zich daarna een toenemende neiging vertoond, de „geopenbaarde waarheid" aan te vullen en het geloof te versterken door de Rede. In de dertiende eeuw eindelijk heeft Thomas van Aquino, de uitnemende scholasticus en theoloog, getracht, de beide werelden van rationalisme en irrationalisme samen te brengen tot een philosophia perennis, een blijvende eenheid. Tot op dezen dag is de Thomistische wijsbegeerte de grondslag gebleven van de Katholieke filosofie. Ook het Protestantisme werd, kort na Luther en Calvijn, zoo zeer van rationalistische denkbeelden doordrongen, dat het dikwijls op het punt heeft gestaan, al het irrationeele volkomen te verwerpen.

Intusschen geeft ook Miller toe, dat de irrationalistische neigingen der moderne wetenschap niets gemeen hebben met een verloochening van de Rede. De nieuwe irrationalisten zijn geen droomers of duisterlingen, maar wetenschappelijke lieden, onderzoekers, d.w.z. ten slotte nuchtere rationalisten, die allen het terrein der Rede beperkt achten; van meening zijn, dat haar wetten niet overal kunnen worden toegepast en dat buiten bepaalde grenzen andere methoden van onderzoek dan de rationalistische worden vereischt. Binnen haar eigen terrein echter blijven de Rede en de Wetenschap