BREEDE SPECTRAALLIJNEN EN KLEINE STERREN

die van de zon. Op plaatsen in de atmosferen van de zon en de ster, waar zich een gelijke hoeveelheid stof boven de oppervlakte-eenheid bevindt, zal in de ster de druk slechts een procent zijn van die in de zon. Deze lage druk zal twee gevolgen hebben. In de eerste plaats zal het gedeelte van de atomen, dat een electron heeft verloren en dus geïoniseerd is, grooter zijn, wat een bekend verschijnsel is, en in de tweede plaats zal het gas doorzichtiger zijn.

Dit laatste schijnt vreemd als men bedenkt, dat de troebeling van de atmosfeer van een ster, waardoor de diepte tot waar we er in kunnen zien, of van waaruit we het uitgestraalde licht nog direct kunnen waarnemen, bepaald wordt, bijna alleen te wijten is aan de aanwezigheid van electronen en geladen atomen (ionen).

Zou dan hun grooter aantal de atmosfeer niet minder doorzichtig maken? De troebeling hangt echter niet uitsluitend van het aantal van deze electrisch geladen deeltjes af, maar ook van hun inwerking op elkaar, of wel van het aantal malen, dat een electron tegen een atoom botst of er dichtbij voorbij gaat. Hoe ijler het gas is, des te minder waarschijnlijk is het, dat zulk een ontmoeting plaats vindt, en daardoor zal een gaskolom met een gegeven aantal ionen en electronen zich nevelachtiger voordoen, naarmate het gas dichter is en omgekeerd helderder, hoe meer het gas verdund is.

Wegens den lagen atmosferischen druk in de reuzenster kunnen we daardoor veel verder daarin doordringen, door lagen, welke samen veel meer stof per eenheid van oppervlak bevatten, en dus a fortiori tot op een veel grootere diepte. Daar zich op den veel langeren weg meer metaalatomen bevinden, zouden de metaal-lijnen krachtiger moeten zijn. Dit zijn ze ook inderdaad voor zoover ze aan geïoniseerde atomen te wijten zijn, wat voor de meeste dezer lijnen het geval is, ook in de zon. Maar de lage druk in de ster veroorzaakt een uiteenvallen van een zoo groot deel van de neutrale atomen, dat de overblijvende niet talrijker zijn dan in de zon. Dit verklaart geheel het gedrag van beide soorten van lijnen, zooals dat boven beschreven is. Als we echter overgaan tot de witte sterren, zooals Sirius, en letten op de waterstoflijnen, die in