DE VOLKENBOND WORDT OP DE PROEF GESTELD

handeld, zij kunnen heimelijk worden gewaarschuwd, zij kunnen zelfs achter de schermen worden onderworpen aan een druk, maar zij moeten niet in het openbaar worden gedwongen of geïntimideerd. Laat de lezer, onverschillig of hij Amerikaan of Brit is, de toestand overbrengen naar en toepassen op zijn eigen land. Dan zal hij beseffen, dat het op deze wijze ontvouwde probleem geen vraagstuk is, dat alleen betrekking heeft op het Italiaansche volk en nog minder op den man, die Italië tegenwoordig regeert. Prestige, of „brutaliteit", zooals men het in het Oosten noemt, is een element, dat niet geïgnoreerd kan worden, wanneer men te doen heeft met een Groote Mogendheid, welke ook. Zij vormt het pendant of de onafscheidelijke schaduw van iets, dat van het allerhoogste belang en van de meeste waarde in de internationale politiek is en zonder hetwelk het politieke stelsel in de wereld in atomen zou uiteenvallen — het gevoel van verantwoordelijkheid voor zaken, die de geheele wereld betreffen. Het aanvaarden van de positie van Groote Mogendheid beteekent het aanvaarden van zekere verplichtingen, niet bepaaldelijk contractueele verplichtingen, zooals in het Covenant en het Kellogg-Pact zijn belichaamd, maar verplichtingen van meer ontastbaren, doch van niet minder bindenden aard. Zij worden misschien het best weergegeven door de oude Fransche uitdrukking „noblesse oblige". Maar als een Groote Mogendheid verplichtingen heeft, die voortvloeien uit haar hooge positie, dan is een logisch gevolg daarvan, dat zij niet door mogendheden van minderen of lageren rang tot iets kan worden gedwongen of in het openbaar kan worden berispt. „Noblesse ne se laisse pas intimider". Dit is de psychologische reden, die diep geworteld is in de Europeesche geschiedenis, waarom het noch te Genève, noch in de kanselarijen als „practische politiek" werd beschouwd om preventieve maatregelen te treffen tegen de voorbereidingen van den Italiaanschen oorlog in het voorjaar en in den zomer van 1935. Dit is de reden, waarom in weerwil van de uitvoerige omschrijving van zulke maatregelen in het rapport van 1927, de Raad eenerzijds verhinderend optrad en anderzijds al zijn krachten in het werk stelde om tot een „verzoening" te geraken.