DE ARBEIDERS ONDER HET NAZI-REGIME

arbeiders waren verder beschermd door een ouderdomsverzekering en hadden in vele bedrijven bescherming tegen of vergoeding voor willekeurig ontslag weten te verwerven. Ondanks de economische stormen, die over Duitschland waren gegaan, stonden de loonen omstreeks 1929 weer op het peil van voor den oorlog — hetwelk nooit hoog was geweest. Dat was nog zoo in 1930, toen de crisis al was begonnen. De achturige werkdag was ook vrijwel overal ingevoerd.

De coöperatieve verbruiksvereenigingen, waarvan een groot aantal hoofd- en handenarbeiders lid waren, telden ongeveer vier millioen leden en hadden een j aarlij kschen omzet van aanzienlijk meer dan een billioen mark. De arbeiders hadden ook hun eigen banken, die met zooveel succes werkten als de economische toestand gedoogde. De vrije vakvereenigingen zetten zelfs een paar eigen bedrijven op touw, en de bouwvakarbeiders, die in gilden georganiseerd waren, hadden behoorlijke resultaten bereikt met collectieve bouwondernemingen. De Arbeidersraden waren, al hadden zij als instrument voor de deelneming van de arbeiders aan de bedrijfsleiding niet aan de verwachtingen van sommige optimisten voldaan, niettemin bruikbaar om collectieve contracten af te dwingen. Zij plachten deze taak in eerlijke samenwerking met de vakvereenigingen te vervullen. Een Nationale Economische Raad van Advies, waarin de arbeiders vertegenwoordigd waren, gaf, al was hij dan geen actieve factor bij de vorming van het Duitsche staatshuishouden, den arbeiders een kans principieel op voet van gelijkheid met de werkgevers samen te komen.

Neemt men ter vergelijking het jaar 1932, vlak voor dat Hitier aan de macht kwam, dan ziet men, dat de positie van de arbeiders slechter was geworden. De over de heele wereld heerschende crisis had haar tol geëischt. De loonen waren lager geworden; het aantal werkloozen was gestegen tot ongeveer zes millioen in totaal; de subsidiën voor sociale verzekeringen waren besnoeid. Het aantal leden der vakvereenigingen was afgenomen; het aantal leden der Vrije vakvereenigingen was, voornamelijk ten gevolge van werkloosheid, gedaald van omstreeks vijf en een half millioen tot omstreeks vier millioen. Propaganda en organisatie der