DE TREK DER VOGELS

kringen was deze zoo menschelijk aandoende voorstelling, bij gebrek aan een andere, sterk verbreid.

Eerst in den laatsten tijd wijzigden deze verouderde voorstellingen zich gelijktijdig met de ontwikkeling van onze kennis van de levensprocessen in het dierlijk lichaam. Zij leidden voor een tiental jaren tot de wetenschap, dat de voortplanting, het ruien en de trek der vogels nauw met elkaar verbonden zijn en in wisselwerking met elkaar staan. Daarmee was de gedachte geuit, dat de stofwisselingsprocessen en de inwendige secretie een beslissende rol konden spelen. Amerikaansche onderzoekers geloofden aan een ,,trekhormoon", dat vóór den trek der vogels in de bloedbaan zou komen en aanleiding zou vormen tot het wegtrekken. Zij zochten den oorsprong in de zoogenaamde tusschencellen der geslachtsklieren en hielden het voor mogelijk, dat de afscheiding door hooger hand, van uit een bepaald punt, geregeld werd. Na verdere onderzoekingen werd dit zeer goed denkbaar, daar het hormoon van de voorkwab der hypophyse op de ontwikkeling der geslachtsklieren een directen invloed uitoefent.

Hierop voortbouwend trachtte H. Schildmacher aan de vogelwacht op Helgoland het verband tusschen den trek der vogels met het geslachtshormoon door proefnemingen aan te toonen. Het gelukte hem in enkele gevallen door injectie met bepaalde hoeveelheden van het geslachtshormoonpreparaat „Progynon" bij roodborstjes in den herfst lust tot trekken uit te dooven.

Daarop gelukte het aan twee Duitsche onderzoekers door behandeling met het vrouwelijk geslachtshormoon „Follikulin" buiten den daarvoor aangewezen tijd den treklust bij sijsjes en distelvinken op te wekken. (Der Vogelzug, 1934, no. 4).

H. O. Wagner uit Göttingen meende daarentegen na proeven met het schildklierpreparaat „Novothyral" de inwendige secretie van de schildklier als de bewerker van den treklust der vogels te moeten beschouwen. Uit onlangs gepubliceerde mededeelingen van den Berlijnschen onderzoeker W. Küchler blijkt, dat hij heeft kunnen aantoonen, dat de schildklier van de vogels zeer actief is en zelfs bijzonder veel hormoon afscheidt bij die soorten, die gewoonlijk zeer ver vliegen. (Journal für Ornithologie", 1935, no. 3).

Uit dit alles blijkt wel, dat het hormoononderzoek nog moeilijke problemen heeft op te lossen vóór de vraag naar het „waarom" van den trek der vogels ten slotte geheel bevredigend zal zijn beantwoord,

G. v. M.