VOOR TWEE EEUWEN OP DUIVELAND.

de molenaar dikwijls des Zondags meel verkocht, waartoe dan een der huisgenooten uit de kerk moest blijven. De man bekende, dat de kerkeraad goed was ingelicht; doch beschuldigde was, naar hij zeide genoodzaakt, daar velen vóór Zondag geen geld hadden, om hem te betalen, zoodat zij dan eerst konden komen koopen. Met deze verontschuldiging nam de kerkeraad vrede. Niet zelden hooren wij te Ouwerkerk, dat deze of gene des Zondags zich bedronken had. In zekere kerkeraadsvergadering wordt dan ook besproken, dat kort te voren op een dag des Heeren een groot geweld in de herberg was geweest; dat men daar tot laat in den nacht had zitten drinken; dat men den tijd gekort had door zingen en springen. De herbergier, voor den kerkeraad ontboden, getuigde, dat het alles waar was en dat hij innig berouw had, zulke dingen in zijn huis te hebben geduld. Hij beloofde dan ook, zulke 'buitensporigheden op Zondag, niet meer in zijne herberg te zullen toelaten. Doch eilieve, niet lang daarna had des Zondags de waard weder een drinkgelag gehouden, waarvan een druk gebruik was gemaakt. Het tappen op den dag des Heeren zal den waard te veel hebben opgeleverd!

Te Nieuwerkerk was het volstrekt niet beter. Meermalen hooren wij den kerkeraad aldaar, dit besluit nemen (al is het dan 'ook niet altijd met dezelfde woorden): „Zommige mensen sullen aengesproken werden over^ ongodsdienstigheijd en vermaend tot vlijtiger warneminge van den openbaren godsdienst." In de vergadering van 21 September 1710 zegt men, dat „het droevigh gaet in de avond-bede-ueren, dat soo weinigh menschen verschijnen, dat onbedenckelijck is." Men besluit dan ook, dat de „bedestont des Vrijdaeghs avonts voor een tijd sal stuijten, te meer omdat de saeijtijt op handen is." De kerkeraad kreeg ook te doen met „eenige Sabbath-