GESCHIEDENIS OF LEERBEELD.

's Heilands lichaam in het Sacrament des Altaars bij den vromen roomschgezinde ook als bewijs voor de leer der wezensverandering te laten gelden. Evenmin eindelijk kan geloof in den zin van overtuiging zelf grond of bewijs zijn voor hetgeen geloofd wordt, daar er dan geen plaats voor dwaling zou overblijven, omdat elke vermeende overtuiging dan de waarheid van iedere meening zou bewijzen, die op het gebied van den godsdienst gekoesterd werd.

Het is eene eigenaardigheid in moderne en daarmede min of meer verwante kringen, om het woord geloof voor godsdienstzin of zielsverheffing tot eene hoogere wereld te bezigen. In poesy of overdrachtelijken zin kan het worden toegelaten als er gezegd wordt: „geloof! gij heft ons hemelwaart!" Want hierbij komt de tegenstelling tusschen gelooven en zien, waarom het te doen is, zeer goed tot haar recht. Maar het gaat tot begripsverwarring voeren, als men in eene wel gepreciseerde ontwikkeling van den grond, waarop wij behooren te staan, het geloof d. i. dan onzen godsdienstzin „het orgaan" gaat noemen, waardoor wij omtrent de geestelijke wereld zekerheid ontvangen. Straks wordt dan die godsdienstzin met de getuigenis des H. Geestes vereenzelvigd en men meent op het standpunt onzer vaderen te staan; de redelijke overtuiging omtrent de feiten der heilsgeschiedenis treedt op den achtergrond; men houdt eenvoudig de uitspraak van zijn eigen godsdienstzin met beroep op eene onjuiste opvatting van Hebr. 11:1 als grond zijns geloofs over, en al wat met die uitspraken schijnt te strijden of daarbuiten valt, laat men als overtollig liggen, d. i. men komt, zoodoende, volkomen op de lijn van het modernisme.

De grond van dit alles ligt dan ook kennelijk in Haupt's beschouwing omtrent hetgeen voor ons bindend gezag heeft (bl. 12—15). Wij zouden hem bijvallen, indien hij