HYPATIA, DE MARTELARES TAN HET HEIDENDOM.

deze hooge genieting, hoe zal het dan zijn met den gewonen, den alledaagschen, mensch? Zal deze niet dringend behoefte gevoelen aan uitwendige hulpmiddelen, aan stutten, die zijn inwendig leven schragen en het hem gemakkelijker maken zich boven de zinnelijkheid te verheffen? Welnu, die stutten worden gevonden in den godsdienst. Daar is een oneindig rijke godenwereld, uitvloeiend uit den hoogsten God; het is dan ook geenszins een godewaardige gedachte van de Christenen, dat zij alle heerlijkheid aan Eenen geven en zoo de godheid niet waardeeren in al den rijkdom harer verschijning. Wel bevatten de fabelen van het volksgeloof, oppervlakkig bezien, allerlei wat aanstoot geeft, maar, recht verklaard, bieden zij geene ergernis meer. Ook de godenbeelden met hunne vereering worden door onzen wijsgeer gerechtvaardigd en het verdient onze aandacht, hoe de door de heidenen gebezigde argumenten later ook door de Christenen gebruikt zijn geworden. Daar is een wet der sympathie in alle dingen ; verwante wezens en dingen trekken elkander aan; ook de goddelijke krachten deelen zich mede aan datgene, wat op haar gelijkt; zoo is het beeld een gelijkenis van den god, die daaraan op bijzondere wijze zijne tegenwoordigheid verbindt. Die geheimzinnige sympathie wordt ook te hulp geroepen om het gebed te waardeeren, dat op die wijze wordt tot een onderdeel der magie, der tooverkunst, wier werkelijkheid berust op den sympathetischen samenhang van alle dingen, op hun onderlinge aantrekking, op de neiging van het eene tot het andere. Zoo haat het water de olie, waarmede het weigert zich te vermengen , en bemint het de kalkzuren, die het gretig tot zich neemt, daarbij warm wordend, gelijk minnaars van de verrukking der liefde. Zoo is dan liefde en haat, aantrekking en afstooting de wet van het heelal. Op