GEREFORMEERD OF HERVORMD?

1892 aan „Heeren Deputaten van de Gereformeerde Kerken in Nederland" een schrijven gericht, hetwelk het ja nog twijfelachtig schijnt te laten, hoe het naar het oordeel der regeering nu eigenlijk staat met de rechtsbevoegdheid van die Kerken, maar waaruit toch misschien ook kan geconcludeerd worden, dat eene officieele erkenning door de regeering er in ligt opgesloten. Te meer schijnt dit het geval te zijn, wanneer men in aanmerking neemt, „dat ook de Minister van Binnenlandsche Zaken de gewestelijke en plaatselijke autoriteiten van een en ander verwittigd heeft, zoodat ook in elke burgerlijke gemeente de zich daar bevindende Kerken aan de Overheid officieel bekend zijn," en de Overheid met de verschillende Kerken onder den bij haar bekenden titel correspondeert >).

Door welke motieven de regeering tot deze handelingen is geleid geworden, kunnen wij niet beoordeelen. Iemand, van wien men zeggen zou dat hij het weten kan, geeft er eene verklaring van, die ons wel een weinig vreemd voorkomt. Ik bedoel Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman, uit wiens artikel getiteld Rechtsbevoegdheid der Kerken, voorkomende in het Rechtsgeleerd Magazijn van 1893 (blz. 103—128), ik met betrekking tot dit geheim hier het volgende refereer. „De Regeering," zoo schrijft hij (blz. 107, 108) „was destijds [d. i. vóór 1892] zoo bevreesd, op eenigerlei wijze de zoogenaamde doleerende Kerken te erkennen, dat zij zelfs bezwaar maakte om de Statuten [van eene vereeniging: Kerkelijke Kas] goed te keuren, wanneer als doel van de Vereeniging werd aangegeven: de bevordering van de belangen „der Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Amsterdam." Reecis in die woorden

1) Zie Jhr. Mr A. F. de Savornin lohman: Rechtsbevoegdheid der Kerken; in bet Rechtsgeleerd Magazijn, 1893. blz, 128.