TAAL , SYMBOOL , G1ILIJKBKIS.

geloofs-verheffing verschillend zijn. Men kan niet uitleggen of bewijzen, waarin een gelijkenis des Heeren zich verheft boven een ander symbool. Maar een ontvankelijk hart voelt daarin zijn aandoening zóó en leest daarin zijn heilsgedachte zóó, dat het niet op andere wijze zou kunnen worden nagezegd. Zoo'n gelijkenis is op één oogenblik al wat onze ziel begeert te zeggen tot God. Wij denken er niet bij: dit of dat zou ook nog kunnen gezegd worden; alsof de gelijkenis een schildering geweest ware van deze of geene religieuze aandoening en niet een uiting van den persoonlijken Christus zelf in de volheid van zijn geloofs-leven op dai oogenblik.

Het is derhalve onjuist wat de Heer H. Pierson in een hoogst lezenswaard geschrift („Gelijkenissen des Heeren" 's Gravenhage, Beschoor 1891) beweert en 't geen m. i. evenmin op juiste wijze door Dr. J. A. Cramer in deze Stemmen (Jaarg. '92, afl. 3) weerlegd is geworden. De Heer P. meent dat de bedoeling .der gelijkenissen is: verhalen te geven, die gemakkelijk zijn om te onthouden maar moeiely'k om te verstaan.

De moeilijkheid om te verstaan, welke niemand in de gelijkenissen des Heeren loochenen zal, te beschouwen als expres bedoeld is de gelijkenissen maken tot rebus. Ingewikkeld, hoewel ze klaarder hadden kunnen zijn, duister omdat 's Heeren bedoeling was duister te wezen. Dit klinkt niet anders dan zonderling. Wanneer de Evangelist in Matth. 13 van de gelijkenissen doet verklaren, dat ze zijn voor hen, die hoorende niet hooren noch verstaan; en het Jesajaansche woord aanhaalt „opdat zij met ooren niet mochten hooren en met het hart verstaan en zich bekeeren en ik hen geneze" — dan is dit bf een soort van vaticinium post eventu, bf een woord van sarkasme bf een misverstand. Althans in Jezus' mond is het onverstaanbaar, tenzij als een smartelijke humor, en