HET APOSTELSCHAP VAN PETRUS.

(Eene voorlezing).

Wij kunnen Petrus niet noemen, zonder aan de twaalven

te denken. Hij behoorde tot hun getal. Zij waren bestemd de twaalf stamvaders van het door den Geest Gods vernieuwde Israël te zijn. Het getal twaalf was hun eene aanduiding dezer roeping, die Jezus zelf allerduidelijkst uitsprak, toen hij hen eens als Evangeliepredikers tot de Palestijnsche Israëlieten zond, met het strenge verbod om noch tot de Samaritanen, noch tot de heidenen te gaan.

God heeft in al Zijne werken een geregelden gang, een heilige orde. Eerst moest Israël, als het uitverkorene priestervolk onder de volkeren, ingaan in 't koningrijk der hemelen, dat Jezus Christus op aarde kwam vestigen; daarna, door Israël, de Samaritanen en de Heidenen.

En eer Israël Jezus Christus als zijn Heer kon omhelzen, moesten de twaalven door persoonlijken omgang met Hem, en door den doop des Heiligen Geestes, het nieuwe leven deelachtig worden, dat Hij aan de menschheid is komen mededeelen.

De keuze der twaalven was een der gewigtigste daden