HET APOSTELSCHAP TAW PETRUS.

des Heeren. Zij geiuigt van de goddelijke wijsheid, die op al wat Hij in de dagen zijns vleesches heeft verrigt, is afgedrukt.

Niet uit de priesters of uit de geleerden, maar uit de eenvoudige vromen onder het volk verkoos Jezus hen. Zij waren niet door de vaste vormen eener bekrompene opvoeding ongeschikt geworden, om het nieuwe leven in de nieuwe vormen van het koningrijk der hemelen te ontvangen en te vertoonen. Zij namen gereedelijk in hun kinderlijk gemoed de indrukken op, die Jezus' persoonlijkheid allengs in hen verwekken moest. Zij waren in Jezus' hand als het lenige leem in de hand des pottebakkers.

Intusschen bleef een ieder van hen, bij al zijne kinderlijke ontvankelijkheid, tegenover de anderen, een oorspronkelijk en zelfstandig karakter. Hoewel zij tot de onaanzienlijken en ongeletterden behoorden, waren zij mannen van gehalte. Zij maakten in Gods oog de edelste kern uit van het volk. Zij behoorden tot den edelen kring in Galilea, waarin wij ook Jozef en Zebedeus, Maria en Salome aantreffen. Jezus erkende in hen de vrucht der eeuwenlange opvoeding, die Israël aan Gods hand had genoten. Zij waren de stillen in het land, aan wie Gods Geest de verdere geschiedenis van Gods Koningrijk vastknoopte, en aan wie alzoo de toekomst van Israël, ja der wereld gebonden was.

Wij voelen ons weldadig aangedaan, als wij in den geest den kring der twaalven binnentreden. Zij allen vormen zich, ieder op zijne wijze, naar den éénen Meester. De een volgt niet den ander, maar allen volgen den Heer. Zoo behoudt ieder zijn aanleg, en wordt hij in staat gesteld het godmenschelijke leven van Jezus meer bijzonder naar die zijde over te nemen, die het meest met zijn eigenaardig karakter overeenkwam. Door