KRONIEK.

In confesso is, zoowel van Ds. v. Lelyveld en den heer Smedink als van Ds. de Hoogh in zijne korte apostilla tot den algemeenen kollektebrief, dat „de meeste scholen , welker stichting in Frieslands Z.O.hoek begeerd wordt, ongetwijfeld der Gereformeerde Kerk (A) ten goede zullen komen".

Maar, zegt men, toch verdient het doel aanbeveling en ondersteuning, want de zaak van het koninkrijk Gods staat boven het belang der N. H. kerk. „Het eeuwig behoud van honderden kinderen", zegt Ds. de Hoogh, „mag in deze omgeving niet aan voorliefde of weerzin worden opgeofferd." En wie door het uitspreken van zulke stellingen nog niet bewogen is, om aanstonds mede te doen, wordt allicht van kerkisme verdacht.

Ten onrechte m. i. Ten onrechte maakt men hier de tegenstelling tusschen Koninkrijk Gods en N. H. kerk.

Laat mij onbewimpeld en vrijmoedig spreken.

Bij alle hoogachting, die ik verschillenden modernen predikanten toedraag, acht ik de moderne prediking geenszins in het belang of tot zegen der gemeenten, omdat daarin niet gebracht wordt het Evangelie van onzen Heer J. C. naar de H. Schriften. Daarom zal ik haar trachten te bestrijden, haar trachten te verdringen, met alle eerlijke, niet geniepige middelen. Dat is roeping en plicht van beginseltrouw, opdat op alle kansels zoo mogelijk het eenvoudig Evangelie van J. C. weder gehoord worde. Is de prediker van dat Evangelie dan tevens een man, die zijne roeping ernstig behartigt, dan mag van zijn arbeid voor de gansche gemeente, voor welke hij gekomen is, iets goeds gehoopt worden. Het Evangelie, dat als een zuurdeesem werkt, bevordert in den naam des Heeren in breeden kring de komst van Gods Koninkrijk.

Wat ziet men echter gebeuren in gemeenten, waar de Gereformeerde kerken optreden, gelijk dan nu door den scholenbouw zal bevorderd worden? Dat daar veelal aan de N. H. kerk, gelijk het wel eens genoemd is, „het beste bloed afgezogen" wordt. Belangstellende menschen worden tot separatisme en sectarisme overgehaald om nu op de verlaten N. H. kerk met minachting neder te zien en niet meer tot haar heil te arbeiden.