IETS Vit EK VOOR DE PRACTIJK.

tegen het door mij te behandelen onderwerp optreed. Wij hebben hier toch naar mijne meening duidelijk onderscheid te maken tusschen twee terreinen: het natuurlijke en het geestelijke.

Wat nu deze z.g. ongevoeligheid betreft, zoo bewegen wij ons met haar voor een goed deel op het gebied van het physische leven. In hoeverre wel de natuurlijke mensch onder de macht der natuur staat, zou ik moeielijk durven uitmaken, maar die macht is zeker van ontzachlijk wijde strekking. Letten wij slechts op hetgeen onder ieders aandacht valt en stellen wij in een paar trekken de bewoners van Zuid-Europa tegen over die van het Noorden. D£aY is het lichaam klein, hier tot een indrukwekkende lengte ontwikkeld. D&£r is het donkere haar en het donkere oog algemeen volkskenmerk; hier het blonde haar en het blauwe oog. D&dr woelt de hartstocht, die in een oogwenk in lichtelaaie vlam kan uitslaan; hier is de berekenende ernst overwegend. De Zuidlander grijpt op een werkelijke of vermeende beleediging naar den dolk; de Noordlander zal eer een doodslager worden in zijn hart in zooverre als de herinnering lang bij hem blijft bewaard en hij niet licht vergeet en vergeeft.

Nog sterker zien wij de macht der natuur over den natuurlijken mensch, wanneer wij den blik naar het Oosten richten. Dadr is alles vroeger rijp, dan in koeler streken, ook de mensch, maar daar treden dan ook de zonden dier vroegrijpheid op den voorgrond; Aé&x is de zinnelijkheid, de geslachtsdrift, het allesbeheerschende kwaad; de vruchtbare moeder van een legio andere zonden. Juist de omstandigheid, dat zulk een kwaad zich in bepaalde streken ophoudt en het weligst tiert gedurende al de eeuwen, waarover onze kennis loopt, doet tot de concluzie komen, dat we hier te denken hebben