KRONIEK.

een sterker en vaster vertrouwen op zijn Voorzienigheid, aan de harten meer rust en stilte zou geven.

Ook zou men dan den moed hebben, om neen te zeggen ook tot die bedrijvige en roerige christenen, die alles te gelijk willen, en zich niet begrijpen kunnen, dat gij niet over hun werkzaamheid denkt gelijk zij, en met hen draven gaat in hun gareel.

Wij hebben het leven tot heden geen last gevonden, en zijn 't niet moede. Dikwerf is het ons, alsof de taak, die God ons heeft opgelegd, eigenlijk nog eerst aanvangen moet. Maar wij danken dat gevoel van niet overwerkt te zijn aan de goedheid des Heeren, die ons kracht heeft gegeven om weerstand te bieden aan zoo menigeen, die ons wilde opwinden, en steeds doen loopen alsof wij ons begaven naar een uitslaanden brand. En toch meenen wij in de jaren, die achter ons liggen, wel iets te hebben gearbeid en tot stand gebracht.

Antwoordt men ons: „De eene mensch is de andere niet," dan zeggen wij: „Dat spreken wij niet tegen, maar wil dan ook niet iedereen, wil althans ons niet dwingen, om te worden zoo als gij."

Hoe welmeenende menschen, hoe mannen en vrouwen, die bewogen zijn met de ellende door een zonde teweeg gebracht, toch onderling oneens kunnen zijn over het beste middel, dat tot bereiking van hun doel leiden zal, is gebleken op het haagsche congres over 't misbruik van alcoholische dranken.

Toen wij lazen, dat aldaar Dr. Schaepman én besliste geheel-onthouders elkander ontmoeten zouden, hebben wij terstond getwijfeld aan een goed resultaat van zulk een samenkomst. Een ernstig bestrijder van het misbruik van sterke dranken kunnen wij in den Heer Schaepman niet zien, want dan had hij indertijd over de befaamde

57