WILLEM DT! ZWIJGER.

haar dienstpersoneel. Na lange verhandelingen tusschen Nassau, Hessen en Keursaksen werd zij eindelijk in December 1573 naar Dresden in de gevangenis gebracht. Aldaar is zij na vier jaren overleden en in alle stilte bijgezet naast het stoffelijk overschot van hertog George van Saksen.

Over deze diep beklagenswaardige vrouw heeft Juliana in hare brieven weinig geschreven. Waarschijnlijk was dat onderwerp haar te pijnlijk. Maar zeker is het, dat zij haren zoon in dit zijn huisselijk leed heeft gesteund en gesterkt met haar troost en haar gebed.

Intijds wist zij van het hoofd des reeds zoo zwaarbeproefden Prinsen eenen nieuwen slag af te wenden. Zijne oudste dochter Maria van Oranje was als edeljonkvrouw verbonden aan het hof der hertogin van Parma te Brussel.

Juliana bewerkte dat haar verlof werd verleend om hare bejaarde grootmoeder te bezoeken, die sterk naar haar verlangde. Maria kwam naar Dillenburg, bleef daar en ontkwam aan een dergelijk lot als haren broeder Philips Willem overkomen was bij diens wegvoering uit Leuven naar Spanje. Na twee en een half jaar had de Spaansche koning aan den premier huissier in Luxemburg geschreven, dat Maria was zijne natuurlijke onderdaan (nostre naturelle subjecte) en door haren vader een openlijken rebel en ketter buiten 's konings grondgebied gebracht was. Haar werd kategorisch geboden naar de Nederlanden terug te keeren; bij gebreke van dien zonde beslag gelegd worden op hare goederen.

Werkelijk kwam een bode van Alva op 2 October 1570 te Dillenburg aan. Natuurlijk werd aan den eisch van den dwingeland niet voldaan. De inbeslagname volgde m Januari 1571 ten profijte der dienaars van den Spaanschen koning.

Maria van Oranje, later gravin van Hohenlohe, kreeg