EEN MAN, DIE NIET VERGETEN ZAL WORDEN.

worden, terwijl de gemeente, op een of twee uitzonderingen na enkel uit geboren Nederlanders bestaande, het haren predikant volstrekt niet kwalijk nam als hij eenige malen in het jaar den dienst liet stilstaan, „Ik jjeb een uitnemenden hulpprediker in Monsieur Poinl de Service f' was Daubanton gewoon schertsend te zeggen.

Maar hij kwam niet te Groningen om een gemakkelijken ouden dag te hebben. Niet het kleine van de Waalsche gemeente, maar het groote arbeidsveld dat hij inl een stad als Groningen vinden kon, trok hem aan. Hij kwam om te werken, want hij was een discipel van dien Meester, die zelf op aarde werkte zoolang het dag was en ook hem kracht verleenen wilde. „Zoo zal ik dan veel liever roemen in mijne zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij wone" (2 Cor. 12:9°); dat waren de woorden waarmee, dat was de stemming waarin hij zijne evangelie-bediening aanvaardde.

En die kracht heeft in hem gewoond en is zichtbaar geweest voor vriend en tegenstander. En in die kracht heeft hij vele en goede dingen tot stand gebracht, die zijne gedachtenis in zegening doen blijven en den naam van zijnen Zender verheerlijken. Al zeer spoedig begon hij des Zondagsavonds eene bijbellezing in de Baresteeg, eene der achterbuurten van Groningen. Reeds vóór hem hadden de predikanten J. Posthumus Meyjes, Jhr. Dr. L. de Geer, E. César Segers en Dr. W. S. C. Deyll dit gedaan. Door het vertrek van dezen laatsten was dit werk eenigen tijd blijven stilstaan. Daubanton vatte het nu weer op en met welk een goed gevolg! Avond aan avond was het kleine lokaal bezet, na verloop van tijd moest het vergroot worden en steeds.was het vol. De zegen dezer bijbellezingen, die hij tot zijn laatste ziekte geregeld voortging te houden, zal eerst in de eeuwigheid ten volle openbaar worden. Maar ook nu reeds zou er