EEN MAN, DIE NIET VERGETEN ZAL WORDEN.

in zijn stem, dat losse en vrolijke in zijn gesprek, dat toch altijd weer den ondergrond van heiligen ernst deed zien, dat gemoedelijke in geheel zijn omgang; het wekte alles vertrouwen en deed sympathie geboren worden bij elk die het voorrecht hem te ontmoeten.

Hij was een beminnelijk man. Iedereen voelde dat. Zijne vroomheid was van den echten stempel. Die vroomheid was geen Zondagskleed, dat hij bij gelegenheden aantrok; hij was vroom ook in zijn huisjasje. Dat moest iedereen erkennen. Die vroomheid stootte niet af, maar trok aan. Ook hen, die van het evangelie, dat Daubanton verkondigde , anders niets wilden weten. Daubanton kwam, waar een ander niet komen kon, en hij kwam als evangelist, niet om te preeken maar om te zegenen met woord en daad. Van hem wilde iedereen een goed woord hooren. Hem durfde niemand smadelijk afwijzen. Overal had bij toegang, in de krotten der proletariërs, in de huizen der werklieden, in de woningen van de burgers maar ook in die van de alleraanzienlijksten. Hij was zeer vrij in al zijn doen, maar nooit onbescheiden. Hij mocht iets meer doen dan een ander. En bij had de gave om wat hij deed zóó te doen dat het evangelie heerlijk gemaakt werd. Eens had bij het laboratorium bezien van een der hoogleeraren, die nu juist niet bekend staat als een geestverwant van Daubanton. Hij zou heengaan, maar zei: „Nu professor, ga nu ook eens mee om mijn laboratorium te zien." — „Uw laboratorium?" — „Ja, kom maar mee." En de hoogleeraar ging mee en Daubanton bracht hem naar „Bethel", zijn locaal buiten de Boteringe poort, waar hij hem een verslag deed van zijn werk en van de beteekenis en de kracht des evangelies tot hem sprak. Zoo wist hij menigeen naar Bethel te lokken en belangstelling te wekken in zijn arbeid.

De kracht van Christus woonde in hem. Van daar