EEN TERTIUM GENUS ?

gewoonlijk aan Coccejus wordt vastgeknoopt, maar toch meent hij dat ook hij Bullinger daarvan reeds kan worden gesproken. Coccejus is de eerste geweest, die de leer van de twee verbonden: werk- en genadeverbond, heeft uitgewerkt en bij Bullinger is slechts sprake van een foedus gratiae, maar daarom behoeft, naar van 't Hooft oordeelt, aan zijne theologie niet de naam van foederaaltheologie te worden ontzegd. Door Dr. Mr. van den Berg is Kalvijn ook wel een foederaaltheoloog genoemd, maar, daar het iets anders is of het foedus in de Dogmatiek wordt besproken dan of de theologie er door is beheerscht, wil van 't Hooft dien geleerde in dat spraakgebruik niet volgen. Op hoogen prijs stelt hij het intusschen dat Kalvijn in zijne commentaren, geleid door zijn exegetischen blik, de uitgestrekte beteekenis van het verbond Gods heeft gevoeld, en wij vernemen dat van den Berg in zijn proefschrift dan ook niet meer geven kon dan „eene samenstelling uit aaneengeregen plaatsen aan des Hervormers commentaren ontleend." „Doch" — zoo herinnert van 't Hooft ons — „het is meer opgemerkt dat wat de Hervormer als juiste exegese aannam, door hem niet altijd in zijne Dogmatiek werd verwerkt."

Laat dit alles nu waar zijn , dan is toch niet aangetoond dat er een diepgaand materieel verschil is tusschen Bullinger's foederaaltheologie en Kalvijn's leer, in zijne Institutie beschreven. Ware het zoo, dan immers zou er ook een diepgaand materieel verschil bestaan tusschen den Kalvijn van de Institutie en dien van de Commentaren.

Bullinger en de zijnen gaan uit van de christelijke ondervinding, hij zelf van het verbond Gods met den mensch en de Heidelbergsche Catechismus van de verlossing. Hunne geloofsleer beschrijft de geschiedenis van het heil, zooals de Bijbel die leert. Bij Kalvijn daaren-