«EH TEïïTIUM ÖENDS?

tegen is alles beheerscht door, en alles loopt uit op de eere Gods: de verheerlijking van God is het een en het al. Instituit eos, qui credunt en eerst heeft hij gehandeld over den Deus creator, afgezien van de zonde, daarna over den verzoening brengenden Christus, terwijl in het p Deel het heilsproces in den zondaar beschreven en in het 4e Deel over de middelen, die daartoe dienen, gesproken is. Het 3e Deel van Kalvijn nu, is het eerste bij Bullinger c. s. en dit verschil zal ik niet onderschatten, maar al is de theologia biblica eene andere dan de theologia dogmatica, de bijbelsche theoloog heeft daarom nog geene andere richting dan de dogmaticus. Eerst dan zou dat verschil in methode aanleiding mogen geven Bullinger's theologie bijbelsch te noemen om haar te onderscheiden van die van Kalvijn, als deze den Bijbel anders waardeerde. „Ut ad Deum creatorem quis perveniat, opus esse scriptura duce et magistra" is het opschrift van Lib. I, Cap. 6 der Institutio en als ik dit 6-3 caput met het volgende lees, schijnt het mij toe dat die dux et magistra moeielijk hooger gesteld worden kan. Ik zal u niet met citaten vermoeien, alleen het slot van caput 6 lees ik u voor: „nam quum humana mens pro sua imbecillitate pervenire ad Deum nullo modo queat nisi sacro ejus verbo adjuta et sublevata, omnes tune mortales, exceptis Judaeis, quia Deum sine verbo quaerebant, necesse fuit in vanitate atque errore versari." Zulk eene groote waarde hecht Kalvijn aan de Heilige Schrift dat in de belijdenisschriften, waarin zijn invloed te bespeuren is, de Schriften worden opgeteld en de integriteit van den Canon tot een geloofsartikel wordt gemaakt.

Voor Kalvijn, zoo goed als voor Bullinger, is de Heilige Schrift de kenbron der waarheid, en al sluit de foederaaltheologie zich nauwer aan het spraakgebruik der H. S.