2

SLAPPE TUCHT IN DE 17de EEUW.

mende van wat allerlei Synodale, Classicale en Consistoriale Acta ons mededeelen, liet genoemde tijdperk wel ooit een tijdperk van bloei der Kerk zal durven noemen, zonder willens en wetens der historie een slag in het aangezicht te geven. Minder kiesch dan waar noemt dan ook Philippus van Sorgen, een jong gestorven leerling van Voetius, de kerk van zijn tijd „een knekel-huis, opgepropt van schonken, die overlang al stonken, vermollemd en verrot." Van meer dan ééne zijde wordt, bij het begin zoowel als in 't midden en tegen het einde der 17de Eeuw, de klacht vernomen, dat de tucht niet wordt geoefend, gelijk 't behoort; dat die sleutel des hemeJrijks ja nog wel bestaat maar airede geheel verroest is en „dat het nalaaten van het oeffenen van de Discipline is geweest, en is, en zal verder weesen het verderf van de Kerck van Nederlandt." ')

Een merkwaardig geval daarvan wensch ik, aan de hand der Acta van de Classis Leeuwarden, in de volgende bladzijden te verhalen.

Na in 1644 te Wagenborgen, waar hij in 1660 als candidaat gekomen was, gedeporteerd te zijn, was Johannes Tilekingh in 1675 weer predikant geworden te Wier, onder de Classis Leeuwarden. Verre van begeerlijk mocht zijne positie hier heeten. In de Classicale Vergadering toch van den 3dea November 1679 verklaarde hij in 't geheel geen tractement te hebben, en dat niet alleen, maar de pastoralia waren zoo weinig waard, dat hij „conde het lant niet quijt worden voor de schattinge." 2) Eene uitkomst was het dus voor hem, toen hij te

1) Christophilus Eubulua (Jac. Koelman) De Pointen van Nodige Reformatie etc. 563.

2) Acta Class. Leov. 3 Kov. 1679.