SLAPPE TUCHT IN DE 17<3e HEÜW.

3

Koudum beroepen werd, waarheen hij in 1681 vertrok.

Geen wonder, dat er zich geene liefhebbers opdeden om zijn opvolger te worden. Niemand, zoo werd in de Vergadering van de Classis !) gemeld, „solliciteerde" naaide plaats en — de uitdrukking klinkt wel wat vreemd — „bij gevolge" werd er van uit Wier ook geene moeite gedaan om de vacature vervuld te krijgen. Natuurlijk kon de Classis dit zoo maar niet laten begaan. Zij toch moest zorgen voor de waarneming van den dienst in de vacante gemeenten, en de herhaalde klachten van zulke herderlooze plaatsen, die bij de Classis inkwamen over de slechte waarneming van de predikbeurten, leveren maar al te zeer het bewijs, dat men met het bedienen der vacatures niet veel op had. De Classis wendde zich dan, verlangende, dat er iets gedaan zou worden, met hare klachten tot den Heer van Haren, grietman van Menaldumadeel, met het in zoo verre gunstig gevolg, dat deze verklaarde, eene beroeping te willen uitschrijven, „indien eenig bequaem Candidaet sich opdeede." '-)

't Is wel mogelijk, dat Wernerus Wilhelmus Cancrinus, •') die vóór 1681 Conrector te Franeker was, aan de gemeente te Wier den indruk gaf van een „bequaem Candidaet" te zijn, bekwaam zoowel in den zin van geschikt voor het ambt als kundig in wetenschappen. Ten minste den 3den April 1682 verschenen ter Classicale Vergadering te Leeuwarden de Gecommitteerden dier gemeente met het verzoek, dat de Classis liet beroep, dat op hem uitgebracht was, mocht approbeeren. Er scheen echter het een of ander niet in orde te zijn, want de approbatie

1) Acta Class. Leov. 1 Aug. 1681.

2) Acta Class. Leov. 5 Sept. 1681.

3) Romein in zijn Haamlijst der Predikanten, sedert de Hervorming tot nu toe, in de Hervormde Gemeenten van Friesland (Leeuw. 1886) noemt hem (blz. 99) ten onrechte Grulielmus Waruerus Cancrinus.

■V