DE DUITSCHE KEIZERSAGE.

Niet alle vrienden der Kerk waren vrienden van het Pausdom. Velen die de Kerk liefhadden, hadden een open oog voor de gebreken van de pauselijke hiërarchie, ergerden zich vooral aan den rg'kdom en de weelde, aan de wereldsgezindheid en lichtzinnigheid, die de geestelijkheid van die dagen kenmerkten. Geene kringen waarin die ergernis diepere wortels had geschoten, dan de kringen der bedelmonniken, inzonderheid der strengere Franciskanen. Was reeds hun optreden in het begin der 13de eeuw een protest geweest tegen de diep gezonken geestelijkheid, erger werd het, toen de gevoelens van Joachim van Eloris door velen uit hun midden werden omhelsd. Wat wilde die calabrische monnik? Eene hartgrondige bekeering der Kerk, waardoor al wat wereldsch, al wat zinnelijk was plaats maakte voor eene oprechte navolging van het arme leven van Christus en zijne apostelen. Die tijd zou komen — meende hij. Drie perioden moesten er in de geschiedenis der wereld zijn, die des Vaders, des Zoons en des H. Geestes. In de tweede periode, die met de komst van Christus was begonnen, leefde de Kerk nu. Maar weldra zou deze een einde nemen. De derde periode, die des H. Geestes, stond voor de deur. Dan zou het zoogenoemde eeuwige Evangelie in al zijne kracht en heerlijkheid openbaar worden. En de monniken zouden het zijn, voor zoover zij namelijk het arme leven van Christus leidden, die de Kerk bestuurden cn de wereld beheerschten.

Maar eerst zou er een oordeel over de Kerk komen. Eerst zou God eene roede verwekken, om de weerspannige Kerk te tuchtigen.

Wien die roede in de hand zou worden gegeven, zeide Joachim niet. Hij zocht hem wel onder het keizerlijk geslacht, maar wie het wezen zou, wist hij niet.

Wat hij echter niet wist, wisten zijne volgelingen onder