OVEll 't veklaten van de

weest, maar ze bleef tot hiertoe, — onze troebelen waren haar ten goede, — afgezonderd van den algemeenen gang van 't hoogere leven des Ned. Volks. Ze hielden zich stil, hebben de wetenschap onder ons niet verrijkt, met kunst zich weinig afgegeven, over den Staat zich niet veel bekommerd. Ze bleven en zijn naar hunne benaming „Afgescheidenen" en daarin lag en ligt nog hun karakter en hunne kracht. Veel hebben ze gedaan, maar altijd ten koste van de Nationale Kerk. Deze werd wel door hunne Afscheiding verarmd zonder dat zij daardoor juist verrijkt werden. Het uittreden toch van een geloovige uit eene geestelijke vereeniging is voor deze een verlies, maar voor hem, die zich afscheidt niet altijd een gewin.

En nu staan we voor een tweede scheiding; bij de eerste ging men zich separeeren om dezelfde reden, waarom men thans bij de tweede doleert. Men duldt namelijk geen vrijheid van prediking, en men eischt van de Synode de handhaving van de Gereformeerde leer. Wanneer zij echter aan dezen eisch voldeed, zou 't verzet van de tegenpartij even sterk zijn als nu van hunne tegenstanders. De Synode is hier de zondenbok en men verwijt haar 't geen niet haar schuld is, maar een zeer natuurlijk gevolg van hetgeen de tijd heeft aangevoerd. Het Modernisme is de Kerk binnengedrongen; wie 't vermag, drijve 't er weder uit, maar dit behoort onder de vrome wenschen van velen. Nu vertoont zich weder een ander verschijnsel, het Modern-Calvinisme, dat ons, die vrede hebben met de Synode van 1816, er gaarne uit zouden stooten, maar ook dit is een ijdel pogen. De verschillende richtingen moeten haar loop hebben ter ontwikkeling of ter ontbinding, en niemand vermag dien loop te storen. Het is daarom, dat we ons niet alleen moeten schikken in het onvermijdelijke, als in de gangen van