NEDERLANDSCHK HERVORMDE KERK.

157

't groote wereldbestuur, maar dat we dit, met ruime tarten in 't geloof, moeten aanvaarden, ja! 't zooveel mogelijk bevorderen. Welnu, daaronder behoort voor onzen tijd onze Nationale Kerk, zoo als we daar even zeiden, met alle krachten te steunen en te beschermen op haar moeielijken weg. Ze heeft recht op onze liefde en trouw. Het hoogere geestelijke leven des Nederlandschen volks wordt in haar gekweekt en gevoed, en hare toekomst staat in 't nauwste verband met wat er van ons volk, voor zijne hoogste belangen, worden zal.

Maar, vraagt men, tegenover deze redeneeringen: wat is een kerk zonder belijdenis? Wij antwoorden: wat ge gezien hebt en nog dagelijks zien kunt, dat is de Kerk van 1816. Nog onderteekent men de Belijdenis in hare Formulieren uitgedrukt, maar het bekende quatenus ontneemt er alle kracht aan, gelijk sedert een halve eeuw duidelijk gebleken is. De tijd voor zulke dingen is voorbij. Het geloof is een leven en voor een leven is vrijheid een eerste behoefte. Wat de zon is in de natuurlijke wereld, dat is de vrijheid in de zedelijke. Het ware geloof mint de vrijheid, zei Angelus Merula, en hij is ten vure gedoemd. Vrijheid, zegt Goethe, is 't woord van den schoonsten klank; we voegen er bij — en van 't hoogste goed, zoo 't met God wordt gebruikt. Omdat nu 't geloof, gelijk we zeiden, een leven is, moet 't ook door leven worden gewekt en door leven behouden. Wilt ge dus de Kerk reformeeren, vang dan aan met zelf heilig te leven, zoo als de Heer Jezus heeft gedaan. Tot welke enormiteiten het drijven van een vóór eeuwen vastgestelde belijdenis voert, hebben we in de laatste tijden tot oververzadiging aanschouwd. Waarlijk, we zijn meer dan voldaan, en in 't minst niet dankbaar. We hopen op betere dingen en verwachten gelukkiger dagen voor onze Kerk en die zullen komen als er slechts meer