Lfi8

LEONARDO DA VINCI EN MICHEL ANGELO.

noodig — gereed te maken, en hij nu te Rome wedergekeerd wilde beginnen, was intusschen door den bouwmeester Bramante de belangstelling van den paus voor een ander plan gewonnen, nml. de bouw van de St. Pieterskerk. Wij kunnen begrijpen hoe zeer de beeldhouwer teleurgesteld was, die hier in de hem gedane opdracht van zins was niet slechts den paus maar ook zich zeiven een eeuwigen roem te verwerven; doch wij begrijpen ook, dat de glorie der kerk bij den paus de bovenhand behield op zijn eigen eer.

Het monument voor Julius werd wel niet opgegeven, maar de arbeid daaraan vooreerst uitgesteld, en steeds weder uitgesteld. Vaak om gegronde redenen, daar krijgszaken het doen van onnoodige uitgaven beletten.

Dit grafteeken voor paus Julius was de tragedie van Michel Angelo's leven; een juk, dat hem opgelegd was, waaronder hij veertig jaren zuchtte. Eerst hoopte hij telkens er aan te mogen beginnen; later werd hij gedwongen er aan te arbeiden, toen hij gaarne van zijn verplichting ontslagen zou geweest zijn. Bij testament evenwel, had Julius beschreven, dat er na zijn dood moest voortgewerkt worden aan het grafteeken, en had er een bepaalde som voor aangewezen.

Toch is het ten slotte maar een schaduw geworden van het oorspronkelijk ontwerp. Ik wil hier alleen nog zeggen, dat de welbekende Mozes van Michel Angelo voor dit grafteeken gemaakt is; welk beeld echter om den waren indruk te maken op een verhevenheid moet gezien worden, en niet, zooals ik het zag gelijkvloers met mij.

De voorstelling is u bekend. De beeldhouwer vertoont ons Mozes in zittende houding met de wet Gods, zoo even op den berg Sinaï ontvangen, onder den arm; en nu ziet hij in de verte 't volk om den afgod dansen. Bij dien aanblik beginnen de horens van zijn toorn zich uit