KRONIEK.

199

wijzing, leering, opvoeding van ons volk, hunne pogingen zullen verdubbelen, om de zedelijke en godsdienstige ontwikkeling onzer natie te verhoogen. Wat zijn wetten, en ook, wat zijn plichten, zonder zeden? Wat is kennen zonder kunnen, wat is weten zonder geweten?

Het lot van ons Vaderland te leggen in de handen van eenige duizenden burgers, die, o zoo weinig waarborgen aanbieden van bekwaamheid, van zelfstandigheid, van karakter, blijf ik echter een hachelijk stuk noemen.

De redevoering van den Heer Fransen v. d. Putte in de Eerste Kamer over ons lager onderwijs heeft in bijzondere mate de aandacht getrokken. Wel deed deze invloedrijke spreker nadrukkelijk uitkomen, dat hij het woord niet voerde uit naam van een partij; maar als zijn oogen open gingen voor het onrecht, dat de tegenwoordige wetgeving op het lager onderwijs pleegt aan een deel van ons volk, dan zullen de oogen van vele anderen daarvoor ook niet lang meer gesloten kunnen hlijven.

De Heer v d. Putte gelooft nu inderdaad, of liever hij ziet nu, dat duizenden in den lande niet tevreden zijn met de openbare school, waarvan ook hij thans erkent, dat zij soms vrij wel gelijkt op hetgeen men noemt eene école laïque. Hij wil aan dat ontevreden deel van ons volk te gemoet komen, zonder evenwel de voor allen toegankelijke, de openbare school prijs te geven. Bedrieg ik mij niet, dan is hiermeê het probleem gesteld. Zoo ver waren wij echter reeds lang. Nu komt het aan op de oplossing. Hoe veel zullen de twee tegenover elkander staande partijen prijsgeven? Hoe ver afwijken van 't eenmaal ingenomen standpunt? We zijn zeer verlangende, de redactie te lezen van het artikel, dat in de Kamer een meerderheid zal vinden, en in den lande een einde maken aan den strijd om de School.