204

KBOSIEÏ.

doelde niet regeeringa-partij te zijn. Dit lag niet in den aard en in de natuur van haar beginselen. Daartoe weet ze veel te wel, dat de edele belijders van 's Heeren Woord, die met de eischen van dat woord op elk terrein willen doorgaan, en geen halven maar heelen zijn, nooit anders dan in kleine minderheid en eertijds in ons land waren, en ook nu nog worden gevonden."

De Stand, verhaalt dan verder, hoe de antirevolutionaire partij van gedragslijn veranderde, en keurt het ten sterkste af, dat de Heer Mackay ten vorigen jare niet anders gehandeld heeft met „de omwoelde Kabinetsaanbieding" dan hij gemeend heeft te moeten doen. Dat laatste hebben wij hier nu niet te beoordeelen, maar wat de Stand, getuigt van de antirevolutionaire party in de dagen van den Heer Groen, geldt altijd nog van ieder, die metterdaad „evangeliebelijder" wil zijn. „Regeeringspartij te zijn" ligt „niet in den aard en in de natuur van zijn beginselen." Aan hem de schoone roeping, om te getuigen, om het zout der aarde te wezen. Dit leidt niet tot aardsche macht", die trouwens „welhaast verloren gaat"; maar het verzekert een zedelijke macht, waarvoor elk eerlijk hart zal moeten buigen, en zóó ijvert men op de rechte wijze voor de eer van dien Koning, wiens Koninkrijk niot van deze wereld is.

Wij kunnen moeielijk zwijgen over het fenomeen, dat men aanduidt met den naam van „gereformeerd kerkelijk Congres". Veel zullen wij er echter niet van zeggen, want het is in onze oogen meer bedroevend dan belangwekkend.

Toen de Synode haar bekend vonnis over de geschorste leden van den Amsterdamschen Kerkeraad had uitgesproken, kon ieder, die Dr. Kuyper kent, wel vermoeden, dat er iets buitengewoons zou plaats hebben. Tot de