HET AVONDMAAL VAN LEONARDO DA VINCI.

275

echter van de eene hand aan de andere gekomen. Indien dus dit teeken van den Didyinus wegvalt, daarentegen de beweging dier andere hand welke naar 't mes grijpt (hetwelk gij echter op de gravuren van Morghen niet vindt), blijkens de origineele teekening echt is, zoo hebben wij daarin te meer bewijs dat 't Jacobus is die naast den Heer zit, en dat die daarop volgt de apostel Thomas is.

Want het Evangelie, waaraan da Vinci zich zoo na mogelijk hield, doet ons het broederpaar Jacobus en Johannes met Petrus als de uitverkorenen onder het twaalftal kennen. Zooals Johannes de plaats aan Jezus' rechterzijde inneemt, zit hier dan ook Jacobus aan zijn linkerhand. Maar met gansch andere aandoening als zijn broeder. Hij heeft de armen wijd uitgestrekt en zijn angstige blikken staren als in een diepte beneden hem, waaruit zijn ontstelde verbeelding een donker spook ziet opkomen.

Hij is onder allen een van de belangwekkendste verschijningen, en neemt aan deze zijde van den Christus, waar de verrader niet is, altijd weder de aandacht gevangen.

Achter hem vertoont zich het borstelige hoofd van Thomas. Deze bezit weder een gansch eigenaardige uitdrukking , afwijkend van al de anderen. Door zijn haarbos, vooruitstekenden mond en kin komt hij nog't meest in vergelijking met Judas.

Hij is van zijn plaats opgestaan, zonder dat !t mij duidelijk is waarom zijn gestalte dan niet hooger reikt dan zij doet. Maar indien hij werkelijk tusschen zijn twee geburen naar een mes op de tafel zoekt, wordt zijn houding meer verklaard. Dat mes verklaart dan ook de richting zijner oogen, en de bedoeling van den opgeheven vinger. Want zoo wordt 't dan zeker dat die den verrader gelden. Thomas, minder vurig dan Petrus (die 't mes al in de hand heeft) maar meer doordenkend dan