290

JONATHAN SWIFT.

zitten dan dat hij zijn kleed scheuren zoude, terwijl Jan met ruw geweld te werk gaat en zijn rok niet weinig beschadigt. Maarten blijft zich ook bedaard en deftig gedragen, terwijl Jan zich onzinnig opwindt, allerlei drukten maakt, zichzelven als een martelaar aanstelt en van tijd tot tijd eens samengaat met Peter, al kan hij dien niet lijden en al wonen zij ieder aan een verschillend einde van de stad.

Het was Swift's bedoeling, om Maarten de vertegenwoordiger der Kerk welke hij diende, een goed figuur te laten maken, maar hij kon niet verhinderen dat anderen de lijnen doortrokken, die hij zelf had aangegeven en nadat hij met veel heiligs den draak had gestoken, nog verder gingen dan hij, en ook spotten met datgene wat hij nog had gespaard en bleef in eere houden. Hij heeft zwaar voor deze Jugendsünde geboet. Zijn Sprookje heeft niet weinig medegewerkt om zijne bevordering te schaden en is door zijne vele vijanden met goed geluk bij Koningin Anna tegen hem gebruikt, terwijl het luid werd geprezen en toegejuicht door mannen, die Swift niet als zijne geestverwanten op godsdienstig gebied zoude hebben willen erkennen.

De uitweidingen maken zich vrolijk over allerlei. Er is er eene: tot lof der uitweidingen, „want wat zoude er van het gild der schrijvers worden, als men boeken moest maken, met het voornemen, om er alleen in te zetten wat bij het onderwerp te pas kwam." Er is eene, over de wijze om zich in het publiek te doen hooren, wat het best geschiedt door op een preekstoel te gaan staan, of reizend tooneelspeler te worden of zich te laten ophangen en van de ladder nog een toespraak te houden. De balie wordt hierbij niet in aanmerking genomen, omdat de spreker gelijkvloers staat en dikwijls in de rede kan worden gevallen; de rechtbank evenmin, omdat de