JONATHAN SWIFT.

367

roovers hen onderweg vermoord hadden en nu met hun kleed en hunne geloofsbrieven zich op de Iersche bisschopszetels drongen."

Zijn werk deed hij met onberispelijke getrouwheid en voor de belangen van het dekenaat hem opgedragen, streed hij met den meesten ijver. Voor zijn gezin hield hij dagelijks huiselijke godsdienstoefening, maar zóó in stilte, dat een vriend die bij hem logeerde, eerst na eenige weken iets daarvan merkte. Het was altijd Swift's stelregel, het goede dat hij deed te verbergen en niet als een licht te laten schijnen. Ook werd een zeer groot deel van zijn inkomen tot liefdadige doeleinden gebruikt, ofschoon hij in zijn huisgezin spaarzaam was, op eene wijze die aan eene manie van gierigheid liet denken.

Toen Swift de voorlaatste maal Londen bezocht, liet hij daar het handschrift achter van het boek dat ieder kent en waarin nog eens zijn geest al zijne kracht en verbitterdheid openbaarde. Ik bedoel: Gullivers reizen. Maar wat ieder van dat boek kent en onthoudt, het bezoek bij de Lilliputters, die slechts een twaalfde van onze grootte'hebben en het verblijf bij de inwoners van Brobdignag, waar ieder en alles twaalfmaal zoo groot is als bij ons; zijn komst op het vliegende eiland en het gebied dat daaraan onderworpen is en eindelijk zijn tevreden samenwonen met de redelijke paarden, de Houijhnhms; het is alles slechts omlijsting van de satire, die het geheele boek doorgloeit en eindelijk in lichte laaie vlam uitbarst en alles aangrijpt en verteert. Eerst begint Swift slechts te spotten met kerkelijke en staatkundige twisten , met personen van aanzien en geleerden, maar zijne slagen worden steeds scherper en eindelijk slaat hij met den geesel zoo ruw op den rug van het geheele menschdom, dat de onbillijkheid welke in het oog springt, de