368

JONATHAN SWIFT.

kastijding van hare heilzame bitterheid berooft. En dat alles geschiedt in een stijl zoo eenvoudig en kalm, zonder eenige verheffing of opwinding, als ware werkelijk het boek niet anders dan het dagboek van den scheepsdocter Lemuel Gulliver, dat zijn neef voor hem uitgeeft, met weglating van allerlei scheepstermen over wind en bestek. Wat het boek in onze oogen ontsiert, maar misschien in die van sommige tijdgenooten des schrijvers te boeiender maakte, is niet onzedelijkheid, maar die viesheid, die ook zijne latere gedichten onleesbaar maakt.

Een schipbreuk werpt Gulliver op het eiland der Lilliputters. De kleine mannetjes binden hem in zijn slaap en logeeren hem in eenen ledigen tempel, waar hij als een hond aan den ketting ligt en in- en uitkruipen kan.

De koning, die een nagelbreedte grooter is dan zijne omgeving, wat haar veel ontzag inboezemt, draagt de schoone namen en titels: Golbasto Momaren Evlame Gurdilo Shefin Mully UHy Gue, machtigste keizer der Lilliputters, vreugde en schrik des heelals; wiens gebied zich uitstrekt tot de einden der aarde; monarch der monarchen, grooter dan alle menschenkinderen, wiens voeten gaan tot het middenpunt der aarde en welks hoofd tot den hemel reikt, op wiens wenk de prinsen der aarde hunne knieën buigen; liefelijk als de lente, aangenaam als de zomer, rijk aan vruchten als de herfst, vreeselijk als de winter." Deze neemt den jongen bergman „Quinbus Flestrin'' in genade aan. De hovelingen maken hem bezoeken en hunne adelijke vrouwen rijden op zijne tafel rond en Gulliver vermaakt zich daarmede, evenals Swift zich in der tijd te Londen met het hofleven had geamuseerd.

De ministers die van tijd tot tijd eens op de koord moeten balanceeren of voor een gekleurd zijden draadje over een stok moeten springen, brengen hem op de