394

HET GEESTELIJK LIED EN EEN VAN

Gods, als den raad der hoogste Wijsheid en der hoogste Liefde. De vroolijkheid van dat vertrouwen ligt in de zekere bewustheid, dat die raad Gods voor zijne kinderen door alle donker heen voert tot het eeuwige Licht. Vandaar in zijne liederen eene wonderbaar-harmonische uitdrukking vande stemming der ziel van den Christen, welke vereenigt wat anders elkander schijnt uittesluiten: dankbare waardeering van het goede van dit leven, moedig aanvaarden van den strijd en de moeite van dit leven en hoopvol verwachten van de zaligheid van het toekomende leven. Vandaar de bekoorlijkheid van zoo menig pelgrimslied van zijne hand, dat aanvangt met eene dichterlijke beschouwing van het donker dezer aarde om weldra over te gaan in eene profetie van het toekomstige licht. Onweerstaanbaar is in elk zijner liederen de bekoring, welke uitgaat van een mensch, die te midden van de vreugde en de droefheid van dit leven den hemel der toekomst reeds hier op deze aarde realiseert. Het geloof van Paul Gerhard is zulk een, dat beide het grootste en het kleinste omvat, dat de aarde verheerlijkt ziet door het licht des hemels; een geloof, dat uit God is en tot Hem opvoert, en aan hetwelk toch niets menschelijks vreemd is. Want aan dezen profeet der toekomstige heerlijkheid danken wij tevens de liefelijkste liederen, welke ooit zijn gedicht geworden op het leven der natuur, op den zomer en den zonneschijn, op de gezondheid, den oogst, het huwelijk. Vooral zijne liederen op den „wondervollen huwelijksstand," zooals hij dien gaarne noemt en in naïeve, maar tevens gekuisehte en edele taal voorstelt als een verheven kunstwerk Gods zijn onvergelijkelijk schoon.

Laat mij als eene aandoenlijke bijdrage tot kenschetsing van den aard van zijn geloof nog mogen wijzen op enkele woorden, welke hij in zijn testament tot zijn zoon heeft gericht. „Mijn zoon weet, dat ik hem van zijne prille jeugd