580

DE MAAGD VAN ORLEANS.

kunnen noemen: de gemeenheid in geniale vormen, in vloeiend Fransch. Een gloeiende haat tegen de Middeleeuwen en tegen de kerk vlamt op bijna iedere bladzijde en het gansche gedicht staaft meer dan overvloedig het door hem zeiven erkende onvermogen van dezen ontzachlijken geest om te begrijpen, gelijk hij het zelf uitdrukt, hoe iemand wel een jaar lang maagd kon blijven. Merkwaardig is het dat reeds de eerste regels van den eersten zang een zedelijke veroordeeling over het geheel moeten uitspreken, die eerste regels luiden: „je ne suis né pour célébrer les saints, ma voix est faible et même un peu profane." Ten volle verdiend is het vlijmend oordeel van Louis de Carné in de Revue des deux Mondes van '56: „cette oeuvre," zegt hij, était en effet le plus cruel chatiment qui püt être infligé a un pays pour son ignorance et pour son ingratitude." Het onrecht, in den overmoed der jeugd begaan, kon niet afgewasschen heeten door een paar middelmatige verzen in de Henriade, waaruit iets meer waardeering spreekt; het meisje van Orleans was en bleef voor Voltaire: „la malheureuse idiote." Men haalt adem, indien men na deze mishandeling van het onderwerp kennis maakt met de uiterst partijdige behandeling, die daaraan te beurt gevallen is bij Shakespeare; hier is ten minste een krachtige haat en verguizing voor het arme meisje en niet een karakterlooze bespatting van het als rein erkende als bij Voltaire, de krachtige haat van het Engelsche patriotisme. Want Shakespeare is vóór alle dingen tegenover de maagd van Orleans Engelschman, terwijl hij hier wellicht nog minder dan elders bezwaar maakt om op geniale wijze de geschiedenis in 't aangezicht te slaan. ï)aar het hem in het genoemde drama voornamelijk te doen was om den strijd te schilderen tusschen de roode en witte roos, zoo speelt het meisje van Orleans daarin