640

HET ZELFSBEWUSTZIJN VAN JEZUS.

omweg van acht en dertig jaren in de woestijn maken moest. Tot dien omweg moest Paulus dienen. Maar terecht leert Dr. Grau, dat de israelitisehe gestalte, die des Koningrijks, eigenlijk aan het Evangelie voegt, en niet die der Kerk. Intusschen heeft de eeuwenlange geschiedenis der Kerk aan het evangelie vele gelegenheden geschonken om zijn rijkdom te ontplooien. Dit heeft de Heer, reeds vóór zijn opstanding, maar vooral toch daarna, vooruitgezien en uitgesproken. Terwijl Johannes de Dooper de bijl reeds aan den wortel des booms, en dus het beslissend eindoordeel onmiddelijk nabij zag, heeft de Heer reeds bij zijn leven gesproken van het vergelegen land waarheen de Koning zou reizen om zijn erfdeel te ontvangen éér hij zijn dienstknechten rekenschap zou vragen. Maar vooral op den weg naar den berg der hemelvaart heeft hij zijn discipelen beloofd dat zij den Heiligen Geest ontvangen zouden om het evangelie te verkondigen tot aan de einden der aarde; en dat dan eerst, daarna en daardoor, het Koningrijk in Israël zou kunnen opgericht worden, niet nu reeds onmiddelijk, gelijk zij ook thands nog hoopten (Hand. 1, 5—8).

In Jezus' zelfbewustzijn was zoowel plaats voor zijn roeping als Heiland der wereld dóór het geloovig geworden Israël heen, dus in de gestalte van Messias Israels, — als voor zijn roeping als Hoofd der Gemeente uit de heidenen, die eerst later, als de volheid der heidenen zou ingegaan zijn, ook als Koning door zijn volk zou erkend worden. Hij heeft tot het laatst toe gewild, ja bepaald gewild, en zich dus ook voorgesteld (Matth. 23, 37) over Israël te regeeren. Maar tevens heeft hij met klimmende zekerheid zijn verwerping voorzien. Bij zijn laatsten intocht in Jeruzalem vereenigt hij beide, schijnbaar tegen elkaar strijdende, beseffen.

Hij neemt de hulde des volks aan, en toch weent bij