700

FRAGMENT VAN EEN BRIEF

aan Nicodemus verklaart de Heer uitdrukkelijk, dat indien iemand niet wederom geboren is, geboren uit water en geest, hij het Koninkrijk Gods niet kan zien, in het Koninkrijk Gods niet kan ingaan, waarin Johannes de Dooper toch nog niet was ingegaan, schoon hij Jezus had erkend en beleden de „Zoon Gods te zijn, het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt." En dat zeide de Heer aan Nicodemus omtrent hem en zijne medepharizeën, onder welke gewis ook wel geloovige Israëlieten waren, Nicodemus wel buiten twijfel het eerst; — toch konden zij als rechte Israëlieten, door geloof levende, en als ware kinderen Abrahams, erfgenamen zijnde der eeuwige zaligheid, in het Koningrijk Gods niet ingaan, tenzij zij uit water en geest geboren werden. Een duidelijk bewijs dat de Heer door het ingaan in het Koningrijk Gods niet iets verstaat, zonder hetwelk de zaligheid, door vergeving der zonden, niet mogelijk is, maar iets dat boven het standpunt van den geloovigen Israëliet, welke die zaligheid door vergeving der zonden heeft, verre verheven en voor hem niet bereikbaar is, indien hij niet wedergeboren wordt, geboren uit water en geest. Dat is dus wel ontwijfelbaar het Christelijk standpunt, dat de Heer hier in tegenstelling plaatst met dat van den geloovigen Israëliet. En ook dat is mij duidelijk, dat de Heer dat zien van, dat ingaan in het Koningrijk Gods hier verbindt aan de rechte kennis van Hem zeiven, aan het geloof in Hem. Immers, met hetgeen de Heer aan Nicodemus begint te zeggen, wijst Hij blijkbaar de erkentenis van Hem, als van een „Leeraar van God gezonden, met wien God is, blijkens de teekenen die hij doet," als niet genoegzaam af, om het Koninkrijk te kunnen zien. Daar is eene kennis van Hem toe noodig, welke zelve is eene geboorte uit den Geest. Wat kan dit ander3 beduiden, dan dat de rechte kennis van Jezus medebrengt