712

DE LEER DER EVOLUTIE EN

nu volkomen onbruikbaar voor het doel, maar aanwij zende, dat dit vroeger niet het geval was. De kleine schaaldieren, — zoo verhaalt Drummond — die voor eeuwen de meeren van de Mammouth Grot in Kentucky hebben bewoond, hebben eenmaal volkomen oogen gehad Maar zij hebben verkozen in het donker te leven. De natuur heeft zich echter gewroken. Men ziet nu twee stippen op de overigens geheel witte huid. Die stippen blijken bepaald gezichtsorganen te zijn. Maar zij zijn een droeve spot. De gezichtszenuw is een ineengekrompen draad. Zij hebben gezichtsorganen, maar zien niet.

Dat deed de natuur naar haar grondwet: verval volgt op het ongebruikt laten.

Door deze ontwikkelingsleer wordt er eenheid in de stoffelijke dingen gebracht. De laagste of minerale wereld levert in hoofdzaak de bouwstoffen voor het plantenrijk. De planten leveren de bouwstoffen voor de dieren. Het dierenrijk verschaft de bouwstoffen voor het verstandelijk leven. De plant strekt tot nut voor het insect, maar ook het insect werkt aan de ontwikkeling van de plant; het redelooze dier is onmisbaar voor de evolutie van den mensch en de mensch werkt weder ten voordeele van het dier. Terwijl dit alles zich ontwikkelt, helpt het een het ander op den baan der ontwikkeling voort Alles grijpt in elkander en vloeit samen in één groot plan, dat met den aanvang van de schepping zelve begint.

Maar deze evolutieleer, die zulk een gansch ander licht op het samenstel der stoffelijke dingen werpt, is mede toegepast op de menschheid nl. op hare geestelijke en sociale ontwikkeling. Het spreekt van zelf dat deze ontwikkeling zeer moeilijk is na te gaan en de menschelijke wil niet altijd met den gelijkmatigen vooruitgang medewerkt, maar desniettemin is er eene evolutie. Zoowel wat de menschelijke kennis als wat den godsdienst