IN HUNNE ONVERBREKELIJKE EENHEID.

867

opzien vóór de genezing van den doofstomme enz. Ach, waarom is men zoo vreesachtig in het aanvaarden van deze gevolgtrekking, en klemt men zich zoo vast aan opvattingen, die eigentlijk door en door docetisch en eene verloochening van de feitelijke vleesch-wording zijn? — Ik weet het wel, het is uit eerbied voor deze Heilige figuur, het is om zijne eere te handhaven; maar wordt de Christus wel geëerd door beschouwingen, die aan zijne zelfopofferende liefde, aan zijn kruis te kort doen? Ik meen toch van neen!

Waarlijk, hij droeg onze smarten; wij zinken er onder weg, maar dragen ze eigentlijk niet. Jezus gevoelde het lijden des doods, zooals wij dat niet gevoelen kunnen; omdat zonde en gewoonte verstompen. Hij is als de bergknaap, die in de vrije natuur de frissche lucht der Alpen heeft ingëademd; die steeds reine en lieflijke indrukken heeft ontvangen; en die, op eenmaal, in den onreinen dampkring en de onzedelijke omgeving van een onzer achterbuurten wordt overgeplaatst; hij kan er niet aarden, doch zal wegkwijnen van een smart, die de daar geborene en getogene niet verstaat. Jezus Christus heeft van kinde af, den frisschen dampkring ingeademd, die hem uit het woord en uit de ceremoniën en symbolen van Israëls tempel en tempeldienst was tegengewaaid. Hij was daar in de dingen des Vaders. In dat alles had hij de eeuwige orde, het werk, het doel des Vaders aanschouwd; — daarom alleen aanschouwd, omdat hij allen samenhang met de zonde had ontweken; in hem was zoo waar wat hij predikte: de reinen van harte zullen God zien." Zoo is dan zijn hemelsche afkomst de bodem, liever nog de wortel zijne normale ontwikkeling, die zich echter slechts door gehoorzaamheid en geloof kon doen en ook deed gelden. — Tegenover die orde immers, zag hij een verwoesting, een toestand van wanorde; hij