980

ZES WEKEN AAN GENE ZIJDE DER ALPEN.

predikanten. Het gehoor was niet talrijk. Dit was ook het geval bij de godsdienstoefeningen, welke ik te Milaan, Verona en St. Fedele heb bijgewoond.. De reden daarvan was, naar de predikanten mij zeiden, dat een groot aantal leden der gemeente buiten de stad waren. Dewijl m den vollen zomertijd de hitte in de Italiaansche steden noogst onaangenaam en lastig is, zoekt alles, wat het maar even betalen kan, een plaatsje op het land, waar JS met de zijnen wat meer frissche lucht kan genieten. JNa Venetiƫ verlaten te hebben mocht ik zelf het genoegen smaken, een dag door te brengen in een dergelijk zomerverblijf van een gezin, bestaande uit vader, moeder, zeven kinderen en dienstbode, waar landelijke eenvoud zich ondubbelzinnig openbaarde. Met den vader reed ik van het station te Peschiera in een rijtuigje, dat evenals het paard en de voerman de duidelijkste sporen van harden arbeid in de hitte des daags vertoonde, na onderweg de dochter van den voerman, die in het stadje zich brood, men, klompen enz. aangeschaft had, opgenomen te hebdC boerenwoilillg> waar de familie verblijf hield. IK heb het daar waarlijk goed gehad op dien warmen dag, doch kon de gedachte niet van mij weren: zoo zou toch een predikant bij ons zich niet willen ontspannen. Hetzelfde oude en magere paardje met den ouden en bestoven voerman en zijn niet minder bestoven rijtuigje bracht ons, toen de dagvorstin wat aan het dalen was, naar Oatullus wijd vermaard Sermione. Daar zagen wij op de Z1ch ver in het schoone Gardameer uitstrekkende landspits de zoogenaamde grotten van Catullus en belangrijke overblijfselen van gebouwen, van welke onze gids, een nrachtig jong man met de kleur van brons op het gelaat, ons de stellige verzekering gaf, dat het de resten van de buitenplaats van Catullus. waren. Ik heb daarover met den man niet gedisputeerd; ook hier plaats ik er liever