ZES WEKEN AAN GENE ZIJDE DER ALPEN.

1)81

een vraagteeken bij. Aan den voet van het voorgebergte , dat geheel met olijfboomen bedekt was, namen wij een verfrisschend bad en keerden welvoldaan naar de Albergo di Catullo terug, waar onze equipage ons wachtte, met welke wij gelukkig voor het volkomen duister was het buitenverblijf van mijn gastheer weer bereikten. Voor onzen tocht naar Sermione bracht ik een bezoek bij den boer, van wiens woning mijn gastheer een gedeelte in gebruik had. Toen ik daar een viertal zware ossen op stal zag, die na het genot van voedsel en rust gedurende de heete middaguren losgemaakt naar den nabij zijnden put gingen om hun dorst tc lesschen en daarna gewillig den arbeid van den vroegen morgen hervatten, was het mij alsof ik niet slechts in het land vertoefde maar ook in den tijd van Vergilius en Catullus, en dacht ik aan het „beatus ille, qui procul negotiis" van dien anderen dichter, die ook het landleven zoo hartstochtelijk beminde en zoo liefelijk wist te bezingen. Mijn vriend verhaalde mij dien dag van eene arme vrouw, Caterina Gelati, woonachtig ia een naburig dorp, Monzambone, die, afkomstig van welgestelde ouders, wier fortuin te gronde was gegaan, in hare behoeften voorzag door het houden van eene school voor kleine kinderen. Daar zij zelve eene goede opvoeding had genoten, was zij in staat, deze kinderen behoorlijk onderricht te geven, en had er ook geregeld 30 a, 40 op hare school. .Nadat zij het Evangelie had leeren kennen, liet haar geweten haar niet meer toe, den kinderen gebeden te leeren, zooals „Salve Regina" en „Ave Maria", van welke zij toen wist, dat zij in strijd Waren met de Schrift. Zij ging daarentegen voort met hun het „Padre Nostro," het „Credo" en de Tien Geboden overeenkomstig de Schrift te leeren. Ook verhaalde zij hun de Bijbelsche Geschiedenis en leerde hun gemakkelijke Evangelische liederen zingen. Het gevolg