1140

DUITSCHE KORRESPONDENTIE.

vrienden een gewetenszaak was, dat daardoor de dood een deel verloor van zijn verschrikking, en zij bovendien een eisch was der humaniteit en verdraagzaamheid. Met de christelijke geloofsleer stond zij in geen verband: zelfs vrome menschen waren er voor. Ook werd de aandacht gevestigd op 't gevaar van kerkhoven voor de gezondheid, en op den weinigen eerbied, waarmeê men de graven bejegende. — Het voorstel van den Heer Ohfy werd ondersteund door den bekenden materialist Dr. Ludwig Büchner die beweerde, dat het christendom eerst zeer laat de lijkverbranding had verdrongen, om alle herinneringen aan het heidendom te verwijderen. Het verbieden der lijkverbranding noemde hij een niet te dulden beperking der persoonlijke vrijheid. Menschen vonden iets afschrikwekkends in 't begraven Ook wees hij op't gevaar van een algeheele vergiftiging van den aardbodem door het begraven -- een bewering, waarvan door deskundigen de ongegrondheid duidelijk is aangetoond, even als die van het schadelijke der kerkhoven. Dat de lijkverbrandingniet duur behoefde te zijn, werd aangetoond uit het feit, dat te Parijs die verbranding slechts ruim /ll kost.

De Staatsregeering verklaarde zich beslist tegen het voorstel; en voerde er het volgende tegen aan: Was hier geen sprake van een geloofsleer, het gold toch wel iets, dat ook zeer hoog staat, nam. een christelijke gewoonte. Het strookt niet met de piëteit de lijken te verbranden. Men werkt er metterdaad de vernietiging van het geloof door in de hand. De Regeering wilde liever trachten die gewoonte en het geloof in den lande te bewaren, want daarop rustte de zedelijkheid van 't volk. Bracht men daarbij de verdraagzaamheid ter sprake, dan geschiedde zulks ten onrechte, enz. Wat hiertegen van liberale zijde werd ingebracht, verried duidelijk, hoe zwak het staat met deze zaak. Ofschoon 't voorstel van