DE OUDE HOLLANDSCHE ZENDING.

1241

dit punt ruimer blik en beter begrip van de presbyteriaansche beginselen. Hij erkende geene andere afhankelijkheid van de Indische Kerken dan die voortvloeide uit het recht van gelijkstelling (jus aequationis). Polit. Eccl. 1,1, cap. 6. Probl. 4. De Kerk van Batavia wilde van die dependentie ook niet weten en nam zelfs de stelling van eene metropolitaan-kerk aan, die onafhankelijk te beslissen zoude hebben over de plaatsing (verzending) van de Predikanten, hier te lande door de Classen voor de Oost-Indiën beroepen en met approbatie van Bewindhebbers op Batavia aangekomen. De gemeente van Banda gaf der N. Hollandsche Synode in 1658 in bedenking „of dit niet smaakte naar paapsche hiërarchie." Zij verklaarden „dat die van Batavia ronduit durfden zeggen van de vaderlandsche Kerk niet te dependeeren." Dit was vooral aan het adres van de Classis van Amsterdam, die scheen te meenen „dat het recht van eene welgestelde Kerk geen ander zoude zijn dan 't welk uit Classen en Synoden vloeit." Zulke Synodalen had men in de 17e eeuw (1671). In hun ijver vergaten zij, dat aan de Indische Kerken reeds in 1623 eene kerkorde was gegeven door de Compagnie, met advies van de deputaten uit de Noord- en Zuidhollandsche Synoden.

Het streveu der Kerk vond bij de Bewindhebbers der Compagnie van den beginne tot het einde van hun bewind tegenstand op hetgeen de invoering der kerkorde betrof, en het getuigde niet van den praktischen zin der Predikanten in het moederland, dat zij daarop aanhoudend bleven aandringen. Hoe konden zij ook vergeten dat zelfs hier te lande hunne kerkorde bij de overheid niet verder gerespecteerd werd dan het haar goeddacht? Des te meer bleef het „fatsoeneeren" naar moederlandsch model steeds het ideaal van de Kerk. Het werd met goedkeuring vernomen, wat aan de Classis van Enkhuizen