1244

DE OUDE HOLLANDSCHE ZENDING.

De bemoeiingen der kerken in het moederland waren niet vruchteloos. Men mag ook zeggen dat de Bewindhebbers der Compagnie over het algemeen niet ongezind waren de belangen van het christendom te bevorderen. De archiefstukken, nu in het licht verschenen, geven overvloedig getuigenis dat de Heer van Troostenburg de Biuijn naar waarheid schreef (a. w. bl. 5), dat de gedragslijn^ der Compagnie, ofschoon handelsbelang tot hare oprichting aanleiding gaf, „al spoedig werd niet slechts te koloniseeren maar ook te evangeliseeren en dat zij zich ook als door de Voorzienigheid geroepen beschouwde om aan de volkeren van den Indischen Aschipel de zegeningen des christendoms te brengen." Haar „een Zendelinggenootschap" te noemen, zoo als deze schrijver doet, is al te euphemistisch. Zij kon en mocht dit niet zijn. Het echte en krachtigste zendings-element is niet in de officiëele kerkelijke- en veel min in eene bij allerlei belangen betrokken handelmaatschappij. Wie was de eerste evangelieverkondiger beoosten de Kaap de Goede Hoop? Niet de eerste officiëele gereformeerde Predikant Caspar Wiltens, die van 1615 tot 1625 te Amboina stond, maar de eenvoudige ziekentrooster Philippus Pieterszoon van Delft, op de tweede reis met Houtman in 1598 medegevaren op een der acht schepen onder 't beleid van den Admiraal Jacob Corneliszoon van Neck. Hij was, volgens het „Waerachtig verhael van die schipvaert," „een degelijk en geschikt man, seer straffelijck, niemant ontsiende." Tweemaal predikte hij des Zondags op Mauritius, toen zijn schip daar vertoefde, uit eigen aandrift De oude prent in het verhaal van de „Tweede Schipvaert der Hollanders naar Oost-Indiën," waar hij met zijne toehoorders, de halve equipage van het schip, op den voorgrond, staat afgebeeld, verdiende wel een herdruk of nieuwë bewerking voor eene geschiedenis der oude Hollandsche Zending,