DE OÜDE HOLLANDSCHE ZENDING.

1245

te meer omdat de doop van den eersten inboorling uit die gewesten door een der onzen , t. w. „zeker Indiaan van Madagascar, dien zij de reis te voren hadden medegebracht,'' bij die gelegenheid plaats had

Hoe weinig de O. I. Compagnie een Zendelinggenootschap was blijkt onder veel ook uit het streng plakkaat dat aan den mast van hare schepen, die op Japan voeren, was aangeslagen, houdende verbod van het oefenen van eenig uiterlijk godsdienstbetoon onder de Japannezen. Daaromtrent leveren de nu uitgegeven archiefstukken belangrijke bijzonderheden, zoowei ten aanzien van de „horreur ende verschrickingen" waarmede dat stuk ter Synodale tafel ontvangen werd (te Hoorn in 1653), als met betrekking tot de inschikkelijkheid, waarmede de synodale remonstrantiën door Bewindhebbers werden bejegend. Men zal over dit en dergelijke punten niet meer mogen spreken zonder die stukken te hebben geraadpleegd, en het zal moeten worden erkend, dat de Compagnie aan de kerken dezer landen wel te klagen gaf over gemis aan vrijheid, maar niet over onwil in het bevorderen van het Zendingswerk. Het was b. v. eene ernstige grieve dat in den kerkeraad te Balavia een politieke Commissaris aanwezig was, „in presentie van wien alle brieven aan die vergadering geschreven moesten geopend worden, en dat ook al hunne brieven, aan de Classen in het vaderland gezonden, ongesloten werden besteld aan de Heeren, om door hen gelezen en open in de gemeene doos, nevens de andere papieren overgezonden te worden, alzoo dat zij ter plaatse komende weder door de Heeren konden gelezen worden." Van dit „slaafachtig juk" zochten de Indische kerken, zoo mogelijk bevrijding, doch te vergeefs.

1) Zie Van Troostenburg de Bruijn, a. w. bl. 6, Yg.