WAARSCHUWING EN PROTEST.

mooie Klacht staat. Het meest onbehagelijk gevoelt hij zich, als hij in aanraking komt met iets dat gewone menschen gezond en natuurlijk vinden. Bij zijn ziekenbezoek heeft deze herder en leeraar vooral oog voor de „goorheid" van het ziekbed; en dat een stervende moeder bezorgd is over de kindertjes die zij achter zal laten staat hem tegen. „Altijd dat poneeren van eigen „onmisbaarheid!" Bijzonder minacht hij den plicht; als hij er over spreekt brengt hij zelfs Satan te pas. Wat de mensch dan moet doen, zoo niet zijn plicht? Ab-Hurck weet het, en zelfs verwaardigt hij zich het te zeggen. „En mooi èn leelijk doen" te gelijk. Ziezoo nu weten wij het ook; en nu heeft de „beleefde beschaving te impotent om te haten," weer een stuk oerleven om zich aan te ergeren. Geen plicht; maar èn mooi èn leelijk doen. Voor de gewone , beschaafde, fatsoenlijke menschen heeft Ab-Hurck de grootste minachting. Evenals Jezus, zal hij nederig zeggen. Maar een dronken artiest, die allerlei onzuivere taal uitstoot, vindt hij veel „prettiger;" zoo iemand is op weg om kunstenaar en ziener te worden, „een zelflever, een bonkige absolute natuur; een mensch, die leeft niet van afyal, maar van God en van wonderen." Intusschen ligt de candidaat voor dat hoogste leven dronken te snorken.

Wat onze vriend Ab-Hurck als dominee is, kunnen wij nu wel begrijpen. Hij vindt het leven onder boeren „onzegbaar mooi," natuurlijk niet om die boeren zelf, maar om den invloed dien „de goddelijke eentonigheid van hun leven" op hem heeft. Als de lichtzinnige jonker van 't kasteel Ab-Hurck, die inmiddels courantier is geworden, op zijn redactie-bureau bezoekt en hem toevoegt: „En dit werk is toch joliger dan dat saaie preeken, he?" antwoordt de ex-dominee „Och..." en heeft den spotter „lief." En als hij ten slotte weer tot zijn ge-