KRONIEK.

dan lange, saaie en taaie preeken te houden over allerlei wijsgeerige onderwerpen, die de menschen koud laten, even goed als vroeger het dogmatisme, dat „de dood in den pot" was. Waartoe draagt een Predikant den naam van Evangeliedienaar, indien het niet is om Jezus en Zijn Evangelie te prediken? Als' hij dat doet, zal hij gehoord worden, zoo niet van allen, dan toch van velen: want „het geloof is uit het gehoor en het «gehoor door het woord Gods." Zooals de menschen hooren, gelooven zij.

Heeren predikanten, die niet voor de taak in groote steden berekend zijn, deden beter dien veelomvattenden en moeielijken arbeid niet te aanvaarden. Meermalen heb ik aan mijne oudkweekelingen, die naar grootere plaatsen gingen, gezegd: „ik zou zulk eene taak niet op mij durven nemen." En toch heb ik ook wel een weinig geleerd, hoe men arbeiden moet.

Behalve het vele kracht-, tact- en ijverlooze, dat bij niet weinige predikanten bestaat, is er nog een kwaad, dat velen belet om tijd voor huisbezoek te vinden.

Om niet te spreken van de „rustige rust", waarin wel eens predikanten indommelen, kiezen sommigen grootere gemeenten om gemakkelijker op een of ander gebied hun eigen werk te doen," wat maar op de „rolle" van het maatschappelijk leven voorkomt. Eens deelde mij een predikant mede, dat hij eene zekere gemeente „aangenomen" had om aan het spoor te zijn, ten einde veel „tusschen de wielen te zitten."

Zulke mannen leven niet, maar worden geleefd.

Mij dunkt, het moet een predikant, die hart en geweten heeft, onmogelijk zijn te rusten, als hij het afgebakend plan zijner dagtaak, wat het huisbezoek betreft, niet afgedaan heeft.

Een predikant moet „zijn eigene dingen doen", waartoe het huisbezoek wel allereerst behoort, en zich niet met alles, behalve zijn eigen werk, ophouden.

Er zijn inderdaad predikanten, die, gelijk weleer de oostersche vorsten, zich in hunne pastorieën op- en afsluiten. De tijd is ook wel te vermorsen met een pijp te rooken en couranten te lezen. En dat in onze dagen!