UIT DB JEUGD VAN ABRAHAM KUENEN.

waarin hij den onbeduidendsten scholiast niet vergat, omdat hij de eigenlijke bedoeling van den wetgever met erkennen wilde - wij waren er eigenlijk ongelukkig aan toe, en begrepen zeer goed, dat wij, zoo wij met zelve handen aan 't werk sloegen, alle kans liepen om te worden afgewezen. In onze bezwaren deelde Kuenen reeds voor hij nog tot het gymnasium was teruggekeerd, en tegen de heropening van Utile Dulci in den herfst van 1845 werden de werkzaamheden geregeld met het oog op het gevreesde examen. In onze voorlezingen behandelden wij bepaalde gedeelten der geschiedenis, ook lazen wij een klassieken schrijver, en van Jan. 46 af hielden wij buiten het gezelschap om, ook met een paar anderen, die er niet toe behoorden, geregelde oefeningen Dornseiffen werd afgedankt en in zijne plaats voor t Grieksch Buttmann gekozen; waarlijk ligt nog in mijn exemplaar mijne grieksche vertaling van een stukje, uit het (xriekscn voor mij in 't Nederlandsen door Kuenen eerst overgezet, met de beredeneerde en naar de paragrafen der grammatica verwijzende aanmerkingen daarop van zijne hand. Deze gezamenlijke oefeningen in alles wat wij noodig hadden werden van lieverlede talrijker, vooral in de weken der vacantie, daar wij twee aan twee of soms met meerderen te gelijk, ofschoon dit laatste niet veel gaf, geschiedenis en grammatica en wiskunde repeteerden. En zoo waagden wij het 17 Aug. 1846 in den namiddag van Haarlem naar Arnhem te stoomen, om daar den volgenden dag in het Gerechtshof dat Staatsexamen te ondergaan, dat door een slachtoffer van 't volgende jaar, P. A. de Genestet, in zijne poëzie voor vergetelheid is bewaard. De meesten van ons, en gelukkig al de vrienden, slaagden, maar Kuenen op éénige, zeer uitnemende wijze. Nog zie ik hem daar een paar tafeltjes van mij af zitten; nog hoor ik den Arnhemschen Bector Elink Sterk, die met hem