UIT DB JEUGD TAN ABRAHAM KUENEN.

werk ik nog al veel O. T. Ik heb ju meen ik verteld, dat ik medearbeider geworden was aan het bijbelsch Woordenboek door Moll c. s. uitgegeven. Ik heb daarvoor artikelen gemaakt over Jerusalem en Hosea en heb nu Jeremia onderhanden. Daarenboven houd ik mij bezig met het maken van de aanteekeningen op den prachtbijbel, die van Goor te Gouda uitgeeft; ik heb u in Haarlem beloofd, dat ik u eens eene proef zou toezenden , opdat gij over de wijze van bewerking zoudt kunnen oordeelen. Ik zal dit ook doen, hoewel niet zonder aarzeling. Ik behoef u niet te zeggen, dat aan het werk groote bezwaren verbonden zijn. Wij reproduceren den tekst der Statenvertaling in verbeterde spelling en leveren daarbij 1° chronologie, 2° inhoudsopgaven (van de boeken , hoofdstukken en kolommen — een lastig werk), 3° aanteekeningen. Voor de laatste mogen wij over '/„ of '/5 der ruimte beschikken ; een tantum, dat ik meestal overschreden heb. Gij begrijpt, dat het zeer moeilijk is om in die beperkte ruimte iets goeds te leveren. Daarenboven vind ik populaire bijbelverklaring een zwaar ding. Zoo men praktisch wil worden, dan gaat het beter; doch dat was nu eenmaal noch mijn plan noch ook mijn vak. Men geeft zoo ligt ergernis door enkele kritische opmerkingen, die toch ook weder niet geheel achter kunnen blijven, als zij althans zoo voor de hand liggen, dat zij den eenvoudigen maar a?erstandigen bijbellezer reeds in het oog moeten vallen. — Er is ondertusschen één punt, waarmede ik het meest verlegen ben en waaromtrent ik dan ook uw oordeel verlang te weten. Lees de aanteekeningen van het u toegezonden vel eens over en zeg mij of het begrijpelijk is en of de gewone lezer er iets aan heeft? Bij gebrek aan bepaald praktischen werkkring in de groote menschen-maatschappij, loopt men zoozeer gevaar van onpraktisch te worden. Gij zijt juist door