kroniek;.

Hij zal, dit weten wij, met waardeering van ons blijven spreken, maar hij zal niet lang veel gehoor en ingang vinden bij de leden der nieuwe vereeniging. Niet bij sommige bejaarde leden der nieuwe vereeniging. Wij denken aan een man, als den Heer J. W. Felix, die onlangs in een gedrukte verkiezings-circulaire zijn voormalige ambtgenooten trachtte verdacht te maken bij de gemeente van Utrecht, en meestemde met de ultra-orthodoxen. Wij denken aan een man, als den Heer Dr. Hoedemaker, aan wien mr. de Savornin Lohman in 1887 zulke eene „Ernstige Wedervraag" richtte. Daar vinden wij den Heer H. gewezen op deze zijn woorden: „Wij moeten breken, want

1. De organisatie is in oorsprong onbijbelsch. Koning Willem had geen recht haar op te leggen.... Nooit is der gemeente de vrijheid gegeven de organisatie van zich af te schuiven, noch in 53, noch in 66, noch nu!

2. De organisatie is onwettig in haar wezen. Door de Synode is een ambt geschapen, dat Gods Woord niet kent... . Aan deze hoogere besturen is door de opzieners de door Christus hun verleende macht opgedragen. Dat mag niet.

3. Het ambt der geloovigen uitoefenen door te getuigen, te bidden, op te komen voor het recht van Koning Jezus; onzen Kerkeraden aanzeggen, dat ze hebben te breken. Wee hunner zoo ze niet luisteren! Na deze beweging is er geen hoop meer voor nieuwe ontwikkeling.

4. Geen zitting te nemen in hoogere besturen is niet genoeg'. Men mag evenmin langer zitten onder de hoogere besturen... Wij mogen ook geenszins vrijwillig prijsgeven ons Kerkegoed!

„Verder zij er eenparig handelen. God gave, dat Friesland van zijn nooderhoek tot zijn zuiderkusten opstond met God tegen de Synode.