HETGEEN HET NAGESLACHT VAN HEM ZOU DENKEN.

vervuld, tal van gruwelstukken en schandalen veroorzaakt, en bij verre weg de meesten, niet alleen ieder edel, maar zelfs eenvoudig menschelijk gevoel onderdrukt. Een stad waarvan een Jugurtha met minachting, en krachtens de door hem opgedane ondervinding naar waarheid, kon zeggen, dat zij koopbaar was; een stad waarin een complot als van Catilina kon worden gevormd; waarin een Marius en een Sulla hadden kunnen woeden zooals zij het deden, was een hol van ongerechtigheid. En vele der personen die ons als de edelsten uit dien tijd, worden afgeschilderd, wat waren zij ? Vrij van sommige ondeugden, maar des te meer doortrokken van andere. Liefde voor het vaderland , voor de vrijheid is eene zeer edele deugd. Maar welk eene vrijheid begeerden, of welk een vrijheid konden die moordenaars van Caesar hopen, die door hem als vrienden beschouwd en behandeld werden, en van wie hij dus wel betooningen van vriendschap had moeten ontvangen? Welk een hart, welk zedelijk gevoel kan er nog gehuisd hebben in dien Marcus Brutus, dien Caesar nog toen hij hem met opgeheven dolk zag naderen „kind" noemde, en die steeds als een zoon door hem was behandeld? Hadden deze vaderlandslievende moordenaars jegens Caesar geen vriendschap gehuicheld: hoe gansch anders zou ons oordeel over hen kunnen zijn.

Dat onder de moordenaars van Cicero ook de tribuun Popilius was, dien hij eenmaal in eene halszaak verdedigd had, heeft immer de verontwaardiging opgewekt; maar wat moet men gevoelen voor de zoons van twee praetoren. Annales en Thoranius , die tijdens de proscripties, vrijwillig de geleiders werden van de moordenaars naar de schuilplaatsen hunner vaders; en van welke een (de jonge Thoranius) zijn invloed bij Antonius gebruikt had, om zijn vader op de lijst der veroordeelden te krijgen of te houden ?

Dit moge genoeg zijn, om den tijd te doen kennen,